Facebookschetsen 2022

Wijsheid I

Making love without being in love is like taking coffee without brandy.

Samuel Beckett

Bernard Dewulf

Nadat Jolanda en ik terug in België kwamen wonen, namen we een abonnement op De Morgen. Het was in die tijd – de jaren negentig van de vorige eeuw – een wonderlijke krant met veel aandacht voor de schoonheid van woorden én beelden. In een verdoken hoek op de voorpagina – schuilend voor het wereldnieuws – schreef om de dag dichter en kunstminnaar Bernard Dewulf stukjes over randzaken die hem waren opgevallen. Maar randzaken die naar de kern van veel van onze levens gingen. Het waren prozagedichten over het winterlicht dat danste in de hals van een vrouw; opgroeiende kinderen; toevallige ontmoetingen op straat die een zucht lang vrolijk stemden. Wat was hij goed op de korte afstand. In die kleine rechthoek op de voorpagina was hij God. Dribbelvaardig. Speels. Zonder het overzicht te verliezen. Bernard Dewulf was de Garrincha van de Vlaamse literatuur.

We woonden in dezelfde vierkante kilometer. Hoe vaak stond ik niet achter hem bij de bakker of in de supermarkt. Hoe vaak probeerde ik mezelf niet voldoende moed in te praten om hem te vertellen hoe betekenisvol zijn stukjes voor mij waren. Nooit ben ik verder geraakt dan het uitwisselen van een blik van verstandhouding. Want rond hem hing een minzame ongenaakbaarheid. Je wilde zijn mooie tristesse niet verstoren. Nooit kwam het in me op hem een schouderklop te geven en te vragen: ‘Sèg, Bernard: oe ist?’

Nooit zullen we nog samen in de rij bij de bakker staan.

Nooit zal ik zijn mooi, lichtjes getormenteerd, gelaat voorbij zien fietsen.

Vorige week werd er in een volle kerk afscheid genomen van de voorgoed 61-jarige dichter.

Er werden gedichten en columns van zijn hand voorgedragen. En talrijke vrienden, vriendinnen en familieleden namen het woord en schetsten een rijk en genuanceerd beeld van een man die soms, denk ik, gecompliceerd in het leven stond. Maar evengoed een begenadigde staat van complexloosheid kon bereiken. En zo hartelijk kon lachen dat zwaarmoedigheid even geen vat op hem kreeg. 

Een oude Zuid-Afrikaanse studievriendin sprak over het jaar dat ze beiden uitwisselingsstudenten in de Verenigde Staten waren geweest. In Chicago werden de kiemen van hun vierenveertigjaar durende vriendschap gezaaid. Ook Bernard Dewulf is ooit zeventien geweest. Zwart-wit foto’s toonden een jongen met een schalkse blik die, volgens zijn Zuid-Afrikaanse vriendin, driemaal per dag verliefd kon worden. Wanneer hij terug naar Brussel vertrok om er Germaanse filologie te studeren, liet hij aan de overkant van de oceaan honderden gebroken harten achter.

Als er in de toespraken rode draden naar voren kwamen, was het dat hij goed was in het sluiten van vriendschappen, genoot van lichtvoetigheid en dat zijn vrouw en twee kinderen een bron van vreugde voor hem waren.

Een goede vriend, met wie hij samen als hoofdredacteur voor het Nieuw Wereldtijdschrift had gewerkt, vertelde dat er drie Bernards waren. ‘Je had Bernard de zwijger. Dan zat hij zo in zichzelf opgesloten dat niemand toegang tot hem kreeg. Je had Bernard de luisteraar. Die was zo geïnteresseerd en stelde zulke goede vragen dat ik het gevoel had dat hij me beter kende dan ikzelf. En je had Bernard de danser. Wanneer hij onder vrienden was kon hij volledig loskomen en urenlang onderhoudend vertellen en op de dansvloer de wetten van de zwaartekracht tarten. Ik hield van alledrie Bernards evenveel.’

Zijn twee kinderen en vrouw spraken waardig en mooi en je voelde in een overvolle kerk de leegte die zijn heengaan in hun levens achterliet. 

Onderweg naar huis wandelde ik langs de bakker waar ik zijn krakerige bariton zo vaak brood had horen bestellen. Thuis vroeg mijn dochter – die even oud is als de dochter van Bernard Dewulf – hoe de begrafenis was geweest.

‘Heel mooi en heel triest.’

En ik wou haar een luchtige anekdote vertellen die ik had gehoord. Om te illustreren hoe vervuld van trots hij op zijn kinderen was, vertelde een vriend dat toen Bernards dochter een baantje als fietskoerier had bemachtigd hij er zo enthousiast over sprak dat het leek alsof ze net de olympische spelen had gewonnen.

En toen brak mijn stem.

Nora Ephron

‘Dat boek van Nora Ephron dat je me hebt uitgeleend, was zo grappig. Ik heb het op één dag uitgelezen.’ 

Mijn moeder klonk uitgelaten aan de telefoon. Dankzij I Feel Bad About My Neck waren haar literaire batterijen voldoende opgeladen om zich voor een vijfde keer aan Siddhartha van Herman Hesse te wagen. Deze keer was ze vast van plan ook na pagina 63 dapper door te lezen. 

Het toeval wil dat dochter Zoé een ander boek van Nora Ephron – I Remember Nothing – aan het lezen was. Ook zij sloeg de pagina’s in een hels tempo om en begon nadien onmiddellijk in een ander boek van haar: Heartburn. Bestaat er een mooier compliment voor een schrijver?

Gisterenavond had ik het huis voor mij alleen en nu was het mijn beurt om me met Nora Ephron in bed te nestelen en ik herlas I Remember Nothing en was opnieuw redelijk verbluft en niet alleen vanwege haar sprankelende stijl. Het boek is een bundeling met stukken van een ouder wordende vrouw (op de drempel van de zeventig) die achterom kijkt en denkt aan alles wat er goed en verkeerd is gelopen in haar leven en aan de talrijke lichamelijke kwaaltjes die eigen zijn aan de oprukkende leeftijd. Uiteraard huist er ook in Ephrons leven een flinke scheut tragedie (twee echtscheidingen, een overspelige echtgenoot, een aan alcohol verslaafde moeder, vroegtijdig gestorven vrienden, professionele tegenkantingen, een door leukemie aftakelend lichaam ,…) maar – en dit maakt haar in mijn ogen zo onweerstaanbaar – ze begreep de kunst om van alles een komedie te maken. Ook van haar grootste tegenslagen. Van alle feministische schrijfsters is zij diegene die me het meest heeft doen nadenken – juist vanwege dat machtige wapen: goed gedoseerde ironie.

De thematisch rijkdom van de autobiografische verhalen in I Remember Nothing is zeer divers. Haar falend geheugen; haar echtscheidingen; haar scrabble-verslaving; haar eerste stappen in de journalistiek; haar grootste flops; etiquette in restaurants en waarom het een doodzonde is om een omelet louter met eiwit te maken. Ze eindigt met een opsomming van alles wat ze na haar dood zal missen, zoals: Pie. Maar wat de stukken gemeen hebben is aanstekelijke oneerbiedigheid en levendigheid die maakt dat het onmogelijk is – althans voor drie generaties van de familie Komkommer – om te stoppen met lezen. Nora sprankelt.

Na haar dood schreef Ariel Levy in The New Yorker een mooie in memoriam en typeerde Nora Ephrons schrijfstijl perfect: ‘Ephrons voice was funny, frank, self-effacing, but never self-pitying, and utterly intimate.’ 

Maar nog mooier was haar beginparagraaf: ‘The first time I read Nora Ephron, I was in a bookstore in Katmandu and I was twenty-two and very lonely. I picked up a pink copy of Heartburn” and sat on the floor of the shop next to my enormous and filthy backpack and I didnt get up again until Id finished the book. I no longer felt lonesome.

En ja: ze schreef o.m. het scenario van ‘When Harry Met Sally’ – een van de allerbeste romantisch komedies aller tijden. 

Nadat ik ‘I Remember Nothing’ had dichtgeslagen, begon ik haar stem onmiddellijk te missen. 

Maar dat hoeft u er zeker niet van te weerhouden om een boek Nora Ephron open te slaan. 

Een citaat uit het titelverhaal. Over haar immer feilbare geheugen.

I went to stand in front of the White House the night Nixon resigned and heres what I have to tell about it: my wallet was stolen.

I went to many legendary rock concerts and spent them wondering when they would end and where we would eat afterward and wether the restaurant would still be open and what I would order.

I went to at least one hundred Knicks games and I remember only the night that Reggie Miller scored eight points in the last nine seconds.

I went to cover the war in Israel in 1973 but my therapist absolutely forbid me to go to the front.

I was not at Woodstock, but I might as well have been because I wouldnt remember it anyway.

On some level my life has been wasted on me. After all, if I cant remember it, who can? The past is slipping away and the present is a constant affront. I cant possibly keep up.

Nora Ephron – I Remember Nothing

Contrarevolutie

Met uitzondering van brandweerman leek er mij als kind geen mooier beroep te bestaan dan sportjournalist. Samen met andere fanatici opgaan in verre voorrondes van kwalificatietoernooien van onbeduidende sporten waar, op Louis De Pelsmaeker na, niemand al van had gehoord. Of me ontzettend druk maken over verre ereplaatsen in Italiaanse voorbereidingskoersen. Heerlijk. De schoonheid van de perfecte worp, voorzet, opslag, spurt of sprong: ik kon en kan er niet genoeg van krijgen. Ook de schoonheid van sportstatistieken schenkt me tijdens slapeloze nachten meer troost dan menige dichtregel. Blijft golfer Jack Nicklaus recordhouder van de Majors? Kan Royale Union voor het eerst sinds 1936 opnieuw Belgisch kampioen worden?

Nu wordt er bij ons aan tafel zelden over sport gesproken. Maak daar gerust nooit van. Want Jolanda noch Zoé zijn gebeten door de sportmicrobe. Toen Zoé een vriend kreeg flakkerde even de hoop op, maar hij had er zo mogelijk nog minder interesse dan mijn dochter en dommelde bij het eerste beeld van spierbundels in korte broek zachtjes in slaap. 

Tot hij, als een ware filantroop, uit het niets een sport gerelateerde vraag stelde.

‘Jo, hoe zat dat nu precies met de Belgische hockeyploeg op de olympische spelen?’

Ik schraapte mijn keel, beloofde het bondig te houden en stak een verhaal af dat op een warme lentedag in 1899 begon.

Na enkele minuten kwam een molenwiekende Zoé tussenbeide. ‘Cut! Afronden die handel. Je geeft die man een vinger en hij pakt gelijk een hele arm.’

Onderweg naar huis voelde ik me in een filosofische stemming. Er waren net drie grote sportjournalisten – coryfeeën die ik bijna mijn hele leven heb gekend – afgezwaaid en tijdens het afscheidsinterview viel me opnieuw hun passie voor hun vak op. Hun leven lang waren ze tienjarige jongens gebleven. In hun afscheidswoorden sluimerde nog altijd liefde voor sport door – zonder dat ze daarom blind waren voor de schaduwkanten. Een liefde die je bij bijvoorbeeld dictators zelden aantreft. Dat een kind later sportjournalist of violist of bruggenbouwer of arts of bergbeklimmer wil worden, begrijp ik maar al te best. Maar dictator?

Turend achter het stuur van de wagen op een snelweg ergens tussen Gent en Antwerpen zocht ik naar een oplossing voor dit dilemma en vroeg aan Jolanda welk vak ze het liefst zou willen uitoefenen: sportjournalist of dictator? Voor haar een keuze tussen de pest en de cholera.

‘Nu doe je me twijfelen. Het is niet bepaald een eenvoudige keuze. Moet ik dan naar al die achterlijke wedstrijden gaan kijken en mijn schoenen met modder besmeuren? Doe dan toch maar dictator. Dat kan ik tenminste vanuit mijn bed doen. Of wacht, tenzij ik het sportnieuws mag presenteren met die ene razend knappe man. Zijn naam ontschiet me, maar je weet wel wie ik bedoel…’

‘Carl Huybrechts?’ suggereerde ik behulpzaam. In mijn antwoord schemerde door dat ik de tijd nog had meegemaakt dat sportjournalisten ringbaarden cultiveerden en pijp rookten.

‘Nee, natuurlijk niet. Ik bedoel die belachelijk aantrekkelijke gekleurde jongeman. Aster nog iets.’

‘Aster Nzeyimana?’

‘Ja!’

Als Jolanda het ooit tot dictator schopt, weten de contrarevolutionairen welk wapen ze kunnen inzetten om haar te ontmantelen.

Hoofdzonde

If once a man indulges himself in murder, very soon he comes to think little of robbing; and from robbing he comes next to drinking and Sabbath-breaking, and from that to incivility and procrastination.’

Thomas de Quincey

Bari zien en sterven

Hoewel de jongere generatie prima Engels spreekt is de toeristische voertaal van de oudere Albanezen het Italiaans. De invloed van de Italiaanse cultuur is overal merkbaar. In de tavernes staan wedstrijden uit de Serie A op en in de keukens worden uitstekende versies van Italiaanse klassiekers gemaakt. 

In een voor de rest verlaten en natte strandbar in Durrës – want ook hier volgde de regen de richtlijnen van Frank Deboosere strikt op –  stond de bejaarde eigenaar aan mijn tafel om de bestelling op te nemen. Hij sprak Engels noch Duits. Een uitstekende gelegenheid om mijn basiskennis Italiaans op te frissen! 

We keken beiden naar de overkant van de Adriatische zee waar Bari, nauwelijks 235 km verder, in het verleden talrijke Albanese vluchtelingen had opgenomen. Zijn kinderen en kleinkinderen woonden nu in Genua en hadden er in de middeleeuwse stegen – zonder dat ze er erg in hadden – Ilja Leonard Pfeijffer gekruist.

Maar ter zake. Uit de diepste krochten van mijn geheugen toverde ik Italiaanse volzinnen tevoorschijn en bestelde een risotto met asperges en Taleggiokaas en een glas rode wijn. De eigenaar was verheugd dat we een gemeenschappelijke taal hadden gevonden en trok zich terug in de keuken.

Niet veel later bracht hij me scampi in een jasje van gerookt spek met cocktailsaus en een glas witte wijn.

Kleptocraat

Op de dag dat een kleptocraat het armste land van Europa binnenviel, bezocht ik in het derde armste land van Europa een museum ter nagedachtenis aan de slachtoffers van Enver Hoxha. 

Veertig jaar lang – van 1944 tot aan zijn dood in 1985 – was hij de hardvochtige dictator van Albanië. Een zonnekoning in het diepst van zijn gedachten. De opgetekende getuigenissen van de gevangenen die er in de cellen verkommerden waren schrijnend. De martelpraktijken van de Sigurimi – de Albanese geheime dienst- waren van een onpasselijk makende wreedheid. Maar wat hadden al die burgerlijke reactionairen misdaan? Niets. Willekeur regeerde en steeds kon als juridisch excuus de dooddoener ‘misdaden tegen de grootsheid van het Albanese volk’ ingeroepen worden. Intriest.

Zelfs de prachtige liederen die de West-Europese communistische jongeren in lang vervlogen tijden op educatieve busreizen doorheen Albanië zongen, brachten geen troost.

In een cel waar een priester – dat was zijn ‘misdaad’, dat hij in bergdorpen de mis opdroeg – enkele woorden van woede had gekerfd, dacht ik aan een Bulgaarse vriendin. Jaren geleden was ze naar België gevlucht. Hier had ze een nieuw leven opgebouwd. Man. Kinderen. Bloeiende zaak. Op een keer vroeg ik haar over haar jeugdjaren in Bulgarije. Ze wilde spreken, maar de herinnering aan wat haar vrienden en familie was aangedaan werd haar te machtig. De tranen stonden haar in de ogen. Ze stamelde: ‘Sorry, het is te pijnlijk’ en deed er verder het zwijgen toe.

Op het eind van haar leven maakte mijn oma zich meer en meer zorgen over de opkomst van extreme partijen. Het waren de Clinton-jaren en met de zekerheid zo eigen aan iemand die nog niets had meegemaakt, stelde ik haar gerust. Dat handjevol skinheads moesten haar niet verontrusten, want de meeste mensen deugen.

Maar het gaat natuurlijk om die enkeling met macht die niet deugt. Een narcist omringd door ja-knikkers. Een judoka met Tsaristische grootheidswaanzin. 

Met het ouder worden begrijp ik beter en beter de bezorgdheid van mijn oma, want een democratie is kwetsbaar. Niet elke leider is een Marcus Aurelius. 

Terwijl de tanks door Kiev rollen hoop ik dat de volgende generaties het verdriet van mijn Bulgaarse vriendin zoveel mogelijk bespaard mag blijven.

Karel

Op het treinstation van Gent keek man met wilde, grijze krullen naar het boek dat ik in mijn handen hield. 

‘Karel van het Reve! Dat is nu eens een groot schrijver.’

‘Dat vind ik ook, meneer. En zeker in verwarrende tijden, zoals vandaag, grijp ik vaak naar hem terug. Hij blijft voor mij een kompas.’

De oudere heer nam plaats in eerste klasse en ik ging aan een raam in tweede klasse zitten en opende Karel van het Reve voor gevorderden – en opnieuw verbaasde ik me erover hoe actueel zijn inzichten blijven. 

Een citaat uit een stuk geschreven in 1969. Plus ça change,.. 

‘Wat men deze mensen zou moeten verwijten is eigenlijk iets anders. Je hoeft namelijk de kampen niet gezien te hebben om van hun bestaan op de hoogte te zijn. Het blote feit, dat Fidel Castro zich el lider maximo, Stalin zich leider der volkeren, Hitler zich der Führer, Mussolini zich il duce en Mao zich onze grote voorzitter en roerganger laat noemen, moet voor een fatsoenlijk mens toch eigenlijk al genoeg zijn.

Ik ben dit voorjaar in Griekenland geweest. Prachtig land. Aardige mensen. Ik heb geen enkele gevangenis gezien (wel veel hotelportiers). Maar de borden langs de weg met ‘leve de wederopstanding van de 21e april!’ bewezen de volheid der Griekse gevangenissen even sluitend als de overeenkomstige borden met ‘leve de Grote Socialistische Oktoberrevolutie!’ in Rusland, waar ik ook ben geweest en waar ik evenmin ook maar een enkele gevangenis heb gezien. 

Men hoeft de lijken niet te zien die af en toe bij Hong Kong uit het Chinese binnenland naar zee drijven. Men hoeft niets geweten te hebben van Auschwitz: het lezen van één nummer van de Völkische Beobachter, het beluisteren van één rede van Hitler, het op de hoogte zijn van het feit dat de redes van Castro soms vier uur duren, het zien van een Chinese televisiereportage is eigenlijk al genoeg.

Maar, zult u vragen, als die gelovigen het dus eigenlijk wel kunnen zien, die lijkenproductie, die koppensnijderij, waarom willen zij het dan niet zien?

Dat is, geloof ik, omdat zij in ruil voor dat niet zien iets heel moois terugkrijgen, namelijk een officiële verklaring dat alles in orde is, een heilsboodschap, en zulk een boodschap is nu eenmaal alleen bij dictatoriale regimes te verkrijgen.’

Karel van het Reve – Kerstoverpeinzing, 1969.

Sabbat

Ook de zonen van de vriendinnen van mijn moeder worden ouder. Gisteren sprak ik een zoon van vijfenzestig die ik sinds zijn dertigste niet meer had gezien. Hij had een handvol vergeelde foto’s en verhalen over vroeger bij. De foto’s had ik nooit gezien, de verhalen nooit gehoord.

‘Op de middelbare school moest ik een opstel over het jodendom schrijven en mijn moeder zei: “dan moet je zeker Jacques Komkommer spreken. Die zal al je vragen kunnen beantwoorden.”

Het was een bezoek dat ik niet snel zal vergeten. Het was op een zaterdag en je vader legde haarfijn uit welke regels je op de dag van de sabbat allemaal geacht werd te volgen. Zo vertelde hij dat je onder geen beding licht mag aansteken. Op dat moment haalde hij een aansteker uit zijn binnenzak, stak die aan, keek naar de vlam en zei met een sardonische glimlach: “Dit mag dus niet!”’

Wijsheid II

Van alle vrije beroepen /

is het mooiste Bobbejaan Schoepen.

Hugo Matthysen

Schopenhauer

In een vergeten uithoek van het Vrije Westen las Jolanda tijdens het ontbijt enkele passages voor uit De troost van de filosofie van Alain De Botton. Eén inzicht van Schopenhauer over vrouwen trok daarbij speciaal haar aandacht.

‘Vrouwen zijn geschikt om ons in onze vroegste jeugd te verzorgen en op te voeden juist omdat zij zelf kinderlijk, dom en kortzichtig, in één woord hun leven lang grote kinderen zijn.’

Dochter Zoé liet de bespiegeling van de wijsgeer bezinken en zei kurkdroog: ‘En is die man aan een natuurlijke dood gestorven?’

Polleke

Op een dag zat Ivo Michiels in zijn huis in de Provence aan zijn schrijftafel te werken toen de bel van de voordeur ging. Hij stond op, opende de deur en zag een hem onbekende man die spontaan zijn hand naar hem uitstak. Het bleek een Antwerpenaar te zijn, type goedlachse ondervoorzitter van de Snorrenclub. Een Sinjoor op vakantie in het zuiden.

Awel, sè. Uw boeken heb ik ni gelezen, maar ik hoorde u op den televisie vertellen en u sleepte me helemaal mee. En ik dacht bij mezelf: diene meneer goanne kik een polleke geven.’

De handen werden geschud en de twee mannen verdwenen uit elkaars leven, maar de herinnering aan de hartelijke begroeting bleef Ivo de rest van zijn dagen bij.

Rote Armee Fraktion

In Koblenz duwde ik met twee vrienden de deur van een schaars verlichte kroeg open. Eerst dachten we dat het een afzuiptent was, maar posters van Che Guevarra en de Rote Armee Fraktion stelden ons gerust: het was een plek voor jonge linkse wereldverbeteraars. Mannen waren duidelijk in de minderheid en frêle meisjes probeerden boven de hedendaagse FM punkherrie van Green Day hun mening te verkondigen.

Vanuit zakelijk oogpunt werd alles werd in het werk gesteld om vooral geen winst te maken. Zo betaalde je voor drie ruimhartig gevulde whiskey-glazen slechts 7.50 euro.

Achter de toog had een verliefd koppel de tijd van hun leven en toen ook Teenage Kicks van The Undertones uit de luidsprekers schalde, voelden drie oudere mannen zich weer twintigers.

Het was ons opgevallen dat de barman een aardig mondje Nederlands sprak en we vroegen hem hoe dat zo kwam. Want zoveel Nederlandse toeristen hadden we nu ook weer niet gezien in Koblenz. ‘Ach, vanwege de liefde. Ooit heb ik iets gehad met een meisje uit Ardooie en daarom woonde ik enkele jaren op 20 km van Brugge. Maar waar komen jullie vandaan?’

‘Antwerpen!’, zeiden drie heren met gepaste trots. ‘Heb je daar al van gehoord?’

´Naturlich‘, sprak de ex-Ardooienaar. ‘Antwerpen! Und der rest is Parkplatz!’

21 April

Vandaag is uw geboortedag, vader. En ja: ik mis uw onvoorspelbare geest, uw bijtend cynisme, en uw soms onverwachte tekenen van genegenheid. 

Wat moesten we lachen toen u vertelde dat u ervan droomde een boekenwinkel in Denver, Colorado te beginnen waar u uitsluitend Nederlandse literatuur zou verkopen. ’Dan laat de wereld me tenminste met rust.’

Of uw plan, evenzeer ingegeven door uw aanleg voor misantropie, om een tankstation aan de Belgische kant van de Luxemburgse grens te openen.

Meer dan u kon bevroeden, heeft u me beïnvloed. Door uw eigenzinnige levenshouding. Maar ook door me kennis te laten maken met talrijke door u bewonderde – en door de goegemeente uitgespuwde – kunstenaars. Wat had u er schik in gehad om de spot te drijven met het recent aangebroken Nieuwe Puriteinse Tijdperk waarin overgevoelige tenen het nieuwe avant-garde denken te zijn.

Maar er is ook een kunstenaar die ik u heb leren kennen: Raymond Chandler. 

Vader en Chandler: zelden vormden een lezer en een schrijver een natuurlijkere zielsverwantschap. Die dag dat u gebiologeerd bij de open haard ‘The Long-Goodbye‘ van Chandler zat te lezen, zal ik nooit vergeten. U verdween in een wereld vol one-liners, hyperbolen en melancholische humor en toen het uit was gaf u mij gelijk: ‘The Long-Goodbye‘ is het beste boek dat ooit is geschreven. 

Goodbye, dad. 

I was as hollow and empty as the spaces between stars.”

Raymond Chandler

Multimiljonair 

Ik heb een interessante beurstip voor zij die graag op middellange termijn in literatuur willen investeren. Enkele maanden geleden werd er een eerste druk van Harry Potter and the Philosopher’s Stone verkocht voor 440.000 euro. Wel, ik heb goed nieuws voor u. Van de eerste druk van Opkomst & ondergang van de Citroën Berlingo resten er nog enkele honderden exemplaren.

Nu was de oplage van Berlingo, dubbel zo hoog dan bij de eersteling van J.K. Rowling. Daarom dient u uw winstverwachting enigszins te temperen. Maar het moet al heel gek lopen mochten uw 22 euro binnen enkele jaren geen return on investment van 220.000 euro opleveren.

Indien u toch liever 440.000 euro verdient, heb ik nog een geheimtip: koop dan twéé exemplaren van Opkomst & ondergang van de Citroën Berlingo. Voorlopig nog te verkrijgen – of te bestellen – bij de betere boekhandelaren. Maar binnen afzienbare tijd enkel via veilinghuizen.

Zestig jaar

Om het met Damon Runyon te zeggen: a story goes with it. Dertig jaar geleden werd Jolanda dertig en om die dag luisterrijk te vieren wilde ze haar blonde lokken laten knippen. Ze keek rond in Vicksburg, het huis in San Francisco waar ze toen woonde – een pleisterplaats vol jeugdige Sturm und Drangers – en meende dat enkel de hand van kunstschilder Brad Brown trefzeker genoeg was voor deze belangrijke taak.

Hij knipte haar lokken en maakte er een klein kunstwerk van. Hoewel fragiel, overleefde het werk tal van reizen en verhuizingen.

Afgelopen weekend vierden we Jolanda haar zestigste verjaardag. En Brad was speciaal voor die gelegenheid vanuit San Francisco overgevlogen en hield het laatste restje van Jolanda dat eeuwig dertig jaar zal blijven een kort moment in zijn handen.

Wijsheid III

‘We speelden een spelletje dat beachball heet en we konden de bal duizend keer in de lucht houden. Het waren dagen om naar te verlangen terwijl ze nog bezig waren. Dagen die ons konden opvangen als we zouden vallen.’

Rebekka de Wit

Telefoongerinkel

‘Goedemiddag, met Jo van de uitleendienst!’

Sinds enkele weken werk ik als uitzendkracht voor de uitleendienst van de VRT. Nu niet om te pochen, maar ik ben afdelingshoofd van zo maar even acht (!) kasten vol usb-sticks, power banks, verlengkabels, lenzen, camera’s, sound device pre-mixettes, prick micro’s, rigs, Mifi-Lan-Vodafone bakjes en talloze andere zaken waar ik tot het jaar 2022 nog nooit van had gehoord.

Nooit geweten ook dat er meer dan duizend verschillende usb-kaartlezers bestaan.

In den beginne was alles nieuw en probeerde ik mijn onkunde achter dienstbaarheid te verbergen. Maar gaandeweg sloop er een zekere routine in mijn werk. Gezichten kwamen me bekender voor, telefoonstemmen begon ik te herkennen en ook de weg naar het koffiemachine vond ik, na enkele mislukte speurtochten, zonder de tussenkomst van Waze in te roepen. Zelfs de geheimen van het computersysteem ben ik al deels aan het ontsluiten.

Vandaag was zo’n dag dat ik nieuwe uitdagingen niet uit de weg ging. Er werden grote stappen gezet in het leven van een chef van acht (!) archiefkasten.

Het was tijd om genoegzaam achterover te leunen en te ontspannen.

Tot de telefoon rinkelde. 

Een geluid dat me als voormalig hotelreceptionist intens gelukkig stemt. Aan de telefoon speel ik een thuiswedstrijd.

Met de zekerheid van een man die zijn vak verstaat nam ik op, liet mijn stem een octaaf zakken en sprak met een beslistheid die de dame aan de andere kant van de lijn in opperste verwarring achterliet.

‘Goedemiddag, met Jo van hotel ’t Sandt!’

Internettovenaar

Op een dinsdag in juni belde een technieker aan om een probleem op te lossen waarvan wij niet wisten dat het bestond. Het had iets met gigabytes en snelle verbindingen te maken en de man wekte door zijn rustige uitstraling vertrouwen in een goede afloop van de zaak. Kabels werden verlegd, schroeven losgevezen, ingedommelde toestellen wakker gekust.

Jolanda bood hem koffie aan. Hij was een gezette veertiger van Arabische origine met pientere ogen en een monkellach die aan sympathieke bijfiguren uit de jongensboeken van Pietje Bell deed denken. In prima Nederlands stelde hij vragen over internetaansluitingen en ik probeerde zo te kijken dat het leek alsof ik begreep waar hij het over had.

Maar zijn oplettende blik keek rond en bleef hangen bij een foto van de Duitse fotografe Friederike Von Rauch. ‘Hoe is die foto gemaakt? Met welk materiaal? En waar?’

De foto hangt al jaren in onze eetkamer en voor het eerst intrigeerde het beeld een bezoeker. Voor het eerst was het iemand opgevallen.

Verrast door dit teken van interesse begonnen we een gesprek. Nippend van zijn koffie vertelde hij hoe hij een kleine tien jaar geleden Irak moest ontvluchten. Als muzikant had hij de muziek gecomponeerd bij een toneelstuk waarin behoedzaam de spot met Mohamed werd gedreven. Niet zoals in ‘The Life of Brian‘ of in honderdduizenden Jezus-grappen. Maar omfloerst. Tussen de lijnen. 

Nog voor het stuk in première ging, hadden extremisten twee muzikanten van het theatergezelschap doodgeschoten en de overlevenden met de dood bedreigd. Toen de donkere schaduwen van de extremisten aan zijn achterdeur opdoemden, vluchtte hij hals over kop het land uit. En liet in Bagdad jeugdherinneringen, vrienden, familie en een kunstcollectie achter. Want zijn vader was goed bevriend met de grote kunstenaar Rafa Nasiri en in het ouderlijk huis hingen enkele van diens schilderijen.

Opgegroeid in een kunstminnende familie vond hij als zwervende migrant troost in de schoonheid van grafische lijnen. En in de overtuiging dat er geen leven na de dood is.

‘In de stilte van je hoofd kan je in Irak ongelovig zijn. Maar als je er in het openbaar ruchtbaarheid aan geeft, kom je zwaar in de problemen. Er is een atheïstische stroming in de Islamitische wereld, maar ze is klein. En je hebt er moed voor nodig. Wat is het heerlijk om, zoals in West-Europa, onbezorgd ongelovig te kunnen zijn.’

‘Soms mis ik Irak. Of de herinnering aan Bagdad op zorgeloze zomerdagen. Maar voor mijn kinderen ben ik heel gelukkig dat ze in een wereld opgroeien waarin de gedachten vrij zijn.’

We wisselden nog wat tips uit en ik noteerde ijverig de namen van atheïstisch Islamitische schrijvers die meestal genoodzaakt zijn om onder politiebescherming hun boeken te schrijven.

Na het afscheid keken Jolanda en ik naar onze Friederike Von Rauch in het besef dat haar esthetica een blijvende indruk had gemaakt op een jonge internettovenaar uit Bagdad.

Hugo Hofstetter

‘Is het dit jaar opnieuw de Tour de France? Ik vergeet altijd dat dat hele circus elke zomer het scherm teistert. Ga je het daar dan weer voortdurend met je vrienden over hebben?’

‘Ik begrijp dat het voor een buitenstaander oppervlakkig lijkt wat we doen. In een kroeg pastis drinken, l’Equipe ontcijferen en naar opwippende mannenkonten kijken. Maar de achterliggende reden van onze fascinatie gaat veel dieper. Eigenlijk volgen we in de voetsporen van Joan Didion: “We tell ourselves stories in order to live.”’

Want dat is het: de strijd voor de Gele Trui is onder vrienden ook maar een voorwendsel om grappen te maken, anekdotes op te halen en diep in het wielerverleden te graven. Drie weken lang werkt de Tour als een verdovend middel. Drie weken lang leven we in een roes van zalige banaliteit.

Een van de leukste bijzaken is voorspellen wie de Tour gaat winnen. De uitdaging is om die winnaar buiten de platgetreden paden te zoeken. Twee keer heb ik in het verleden juist gegokt (de eerste Touroverwinning van Alberto Contador en – o mirakel – de eerste en enige van Oscar Perreiro Sio) – en daardoor kreeg ik even de naam een echte kenner te zijn. Maar meestal gokte ik er compleet naast. Zoals met José Antonio Pecharramon. Een prachtige naam, een meervoudig Tourwinnaar waardig. Alleen kon zijn pedaalslag de belofte die zijn achternaam wettigde nooit waarmaken.

Ook nu zocht ik in de deelnemerslijst naar een naam die zou passen bij een toekomstige Tour-winnaar. Zo kwam ik bij Hugo Hofstetter terecht. Hofstetter wekt evenveel vertrouwen in de goede afloop van de zaak als een Zwitsers zakmes. Die man kan klimmen én tijdrijden, dat hoor je zo. Een Fransman met Duitse roots. Hoe stevig kan je geworteld zijn in de Europese beschaving?

Sommige vrienden geloofden in de kansen van Pogacar. Anderen in die van Roglic. Een zonderling in die van Louis Meintjens. 

Ineens begint zo’n man als Hugo Hofstetter te leven. Eerst was hij niet meer dan een anonieme deelnemer, maar nu probeer ik hem in te kleuren. Naar welke muziek luistert hij? Onder welke brug kuste hij zijn eerste meisje? Maakt hij graag strandwandelingen? Heeft hij honden? Wil hij later een broodjeszaak beginnen in de Dominicaanse Republiek? Houdt hij van de films van François Ozon?

Het is bijna vreemd dat ik zesenvijftigjaar kon worden zonder dat Hugo Hofstetter een rol van betekenis in mijn leven had gespeeld.

Gisteren trok de proloog van de 109de Tour de France zich in Kopenhagen op gang. Yves Lampaert eindigde knap eerste en veroverde de gele trui.

Nog spraakmakender was de verschroeiende prestatie van de latere Tourwinnaar Hugo Hofstetter: 101ste! 

De Joan Didion van de 21ste eeuw.

Zeven woorden

Met het klimmen der jaren is mijn haar grijzer geworden. En mijn krullen slaan, op cultureel verantwoord wijze, steeds wilder alle kanten uit. Zou ik al op middelbare leeftijd het stadium van éminence grise kunnen bereiken? Zulke en andere gedachten overvielen me terwijl ik op een terras in de Provence nadacht over de zeven woorden die ik vandaag zou gaan schrijven. De  zon scheen, de koffie koelde af, de hond blafte naar ritselende bladeren. Tevreden leunde ik achterover. 

Net op dat moment ging boven een slaapkamerluik open en verscheen Jolanda in het vensterraam. Het Provençaalse licht viel op haar gezicht en ze keek met wat ik voor een bewonderende blik hield naar haar hardwerkende man.

‘Schatje, heb je nu ook niet het gevoel dat je met Stefan Hertmans getrouwd bent?’

‘Nee, helemaal niet. Die zou tenminste zijn vingers op het toetsenbord houden…’

Zomerliefde

Er zijn van die steden waarvan ik denk: hier zou ik graag wonen en gelukkig zijn. Misschien dat de omstandigheden ideaal waren – veel zon en lachende fietsers – maar Freiburg voelde onmiddellijk goed aan. Op een boogscheut van de Franse en Zwitserse grens; in elke autovrije straat minstens twee boekenwinkels; parken vol picknickende procrastineerders en meer bio- dan nachtwinkels. En vanaf elke straathoek een machtig uitzicht op de groene heuvels die de stad omringen.

Ik begon voor mezelf een ander leven bij elkaar te fantaseren. Wat als? Wat als ik hier hoogleraar was en het vak  – ik noem maar wat – ‘Belgische wielrenners van 1958 tot 1985’ aan de plaatselijke universiteit doceerde. Ik zou dan doctoraalscripties begeleiden over de invloed van Tuur Decabooter op de laat-twintigste eeuwse Duitse dichtkunst, terwijl ik in mijn vrije uren naarstig aan mijn standaardwerk In de tijd van Roger De Vlaeminck werkte.

Na enkele uren kuieren aten Jolanda en ik op een terras bij een Indiër. Naast ons nam een koppel plaats: een oudere maar elegante Duitse dame en een slanke jongeman die politieke wetenschappen én mode studeerde. Een soort wonderkind. Het waren innemende mensen – waarvan ik vanwege het leeftijdsverschil aannam dat ze moeder en zoon waren. Maar Jolanda begreep meteen dat het een koppel zou kunnen zijn. Er heerste een tederheid tussen hen die anders aanvoelde dan die tussen ouder en kind. Jolanda vreesde dat ik de avond zou vergallen door te vragen of de jongeman haar enige zoon was en of ze nog andere kinderen had. Maar iets in de verzengende blik van de vrouw als ze naar de jongen keek deed me twijfelen. 

Het ijs brak verrassend snel en nadat we het over mode in Karlsruhe en de levensduurte in Zwitserland hadden gehad, bracht ik uit het niets de voorstelling One Song van Miet Warlop ter sprake. Het was een schitterende totaalervaring en ik probeerde in mijn beste Duits onze disgenoten warm te maken voor experimenteel Belgisch ballet. Al snel stelde ik vast dat de balletterminologie van mijn Duits tekortschoot. Midden in een hakkelende zin bracht onze hond Zaz redding. Ze begon als een bezetene te blaffen naar een andere hond en trok drie tafels omver zodat ik, nadat de rust was weergekeerd, op een eenvoudiger onderwerp – waarvan de woordenschat me beter lag – kon overstappen.

Zonder het fijne van hun relatie te weten namen we afscheid. Jolanda zei achteraf: ‘Even had ik schrik dat jij de hele voorstelling van Miet Warlop in het Duits zou navertellen. Maar ineens wist ik weer waarom ik verliefd op je werd: omdat jij als enige van alle reisleiders van A.T.I. nog slechter Duits sprak dan ik.’

We wandelden verder door de stad. Overal zagen we jonge, stralende mensen. In een park klonk muziek en op een geïmproviseerde dansvloer nodigde een jongen op blote voeten een meisje ten dans uit en op een zwoele avond in Freiburg verzinnebeelden ze de zorgeloosheid van een ontluikende zomerliefde.

Reisplannen

Ik: ‘Wil je naar Doel?

Jolanda: ‘Naar Doel? Ik wil naar Japan!’

Wijsheid IV

Summer bachelors like summer breezes, are never as cool as they pretend to be.”

Nora Ephron

Compliment

Op een ochtend stond er een bebaarde dertiger aan de uitleenbalie en nog voor ik de kans kreeg om met een professionele armbeweging een Sony Alfa 7 uit de kast te halen, verraste hij me met een mooi compliment. Een van de allermooiste die ik ooit heb gekregen.

Hij had Opkomst & ondergang van de Citroën Berlingo tijdens zijn vakantie gelezen.

‘Jo, je boek deed me aan de films van Wes Anderson denken.’

Babysit Brusselmans

Die ochtend wandelde een man in een geel motorpak door de gangen van VRT en om het mysterie te vergroten hield hij zijn helm op. Eenmaal op zijn bureaustoel gezeten, zette hij zijn helm af en begon verhalen te vertellen waarvoor het woord laconiek speciaal bedacht leek. Onverstoord mompelde hij de ene na de andere geestige terzijde. Kleine ergernissen gleden van hem af. Als iemand een reden tot ontevredenheid zag, zei hij: ‘Het heeft geregend, maar de zon is nu al een half uur aan het schijnen.’

Tijdens de lunch ging het over zijn geboortestad Hamme. Hamme? Dat zei me iets. Zag daar niet op 9 oktober 1957 een getalenteerde kettingroker het leven? Een kettingroker die zich later als linksbuiten bij Vigor Hamme ontwikkelde tot een absolute Oppergod?

De ouders van de motorrijder waren landbouwers. Het zal toch niet? 

Waren de Hammenaren van de vorige eeuw al vertrouwd met het begrip Six degrees of separation?

‘Kenden je ouders de familie Brusselmans dan? De vader van Herman Brusselmans was een veeboer.’

‘Dat zal nogal niet. Die liepen voortdurend bij elkaar over de vloer.’

In mijn hoofd begon ik te rekenen. De leeftijd van de beide heren inschattend zou het mathematisch kunnen. Alleen leek het in het licht van wat later volgde een ietwat absurde vraag – maar toch moest ik ze stellen.

‘Kwam Herman Brusselmans dan soms op je babysitten?’

‘Soms? Heel vaak…’

‘En had hij er talent voor?’

Hier volgde een laconieke zucht. De groeven in zijn karakterkop groeven zich nog wat dieper in.

Maar het is goed om weten dat de Mooie Oude Oppergod van de Vlaamse Literatuur ooit is begonnen als dé Babysit van Hamme en omstreken en dat het alsnog goed is gekomen met de jeugd van de Durmestreek.

Post

‘Zou ik je emailadres mogen hebben. Dan kunnen we je contacteren i.v.m. de prijs die je hebt gewonnen.’

Het was een ontwapenende, welbespraakte jongeman in zomerse korte broek en hij hield zijn pen in de aanslag.

‘Zeker. Mijn emailadres is: Jo punt Komkommer…’

‘Jo’ noteerde hij feilloos, maar bij ‘Komkommer’ bespeurde ik een lichte aarzeling.

‘Gewoon zoals de groente. Niet te complex. Niet met een C of zo.’

De pen vloeide weer over het papier en met vaste hand noteerde hij: ‘Komkomer…’

‘Sorry, je hebt een kleine fout gemaakt. Komkommer is met dubbele M.’

‘Ach, ja natuurlijk.’ 

Even werd er geglimlacht om zo’n beginnersfout en zelfbewust corrigeerde hij zijn vergissing. Uit macht der gewoonte las ik over zijn schouder mee en voelde niets dan bewondering voor zijn tegendraadse manier om mijn familienaam te schrijven.

‘Kommkomer’

Vruchteloos wacht ik sindsdien op een bericht. Het is niet alleen de kolonel die nooit post krijgt.

Remco & Remco

Omdat voor het eerst sinds 1978 een Belg een ernstige kans maakt om een Grote Ronde te winnen, zat ik aan de Belgische kust gespannen naar de Vuelta te kijken. Het was de koninginnenrit naar het skistation van de Sierra Nevada. Heel de natie vroeg zich af of Remco Evenepoel in de ijle berglucht zou standhouden.

Heel de natie? Nee. Mijn moeder en vrouw gingen maatjes kopen.

Teruggekomen van de visboer vroeg mijn moeder, die haar zoon zenuwachtig naar een kleine renner in een rode trui zag staren: 

‘En? Hoe gaat het met Remco Campert?!’

Mont Ventoux

Twintig jaar geleden fietste ik voor het eerst met vrienden naar de top van de Mont Ventoux. We waren dertigers en stonden in de kracht van ons leven. De voorbereiding de avond voor d-day bestond uit whiskey drinken en koude pizza eten. De klim begon – voor kenners: weliswaar vanuit Sault – en na een paar kilometer kreeg ik een lekke voorband. Einde verhaal. Dacht ik. Uit machteloze woede demarreerde ik en pepte mezelf op: ‘fuck it: ik fiets gewoon met een lekke band de Mont Ventoux op…’ Dat soort kracht en woede heeft mijn lichaam ondertussen verlaten.

De daaropvolgende jaren reed ik nog verschillende keren naar de top. Vanuit Bedoin en Malauceine. Maar de laatste beklimming – tot vandaag – was 10 jaar geleden.

Op een dag werd een vriend, die tot voor kort vooral Gerard Reve en Martin Heidegger las, door de fietsmicrobe gebeten. Hij overtuigde me en nog een derde vriend om opnieuw de kale berg te temmen. 

Deze keer bestond mijn voorbereiding uit 0 kilometer fietsen en de voorafgaande dagen 0 glazen alcohol drinken.

Net voor we het bos van Bedoin indoken, hoorde ik achter mij een stem vragen: ‘Jo, hoeveel fietsers die nu de Mont Ventoux beklimmen, zouden Martin Heidegger hebben gelezen?’

En toen werd het zwart voor mijn ogen en dacht ik enkel aan het verbijten van de pijn. 

Twee uur en twintig minuten later stond ik boven aan de top. En opnieuw beloofde ik mezelf het nooit meer te doen.

Regen en mist stonden me boven op te wachten, zoals in een Lieven Tavernier-klassieker.

Maar het lukte. Zonder afstappen. Mijn bijna zestigjarige lichaam kan nog een tijdje mee.

Reinhilde 

Op een middag zet je een krakende plaat uit 1971 op en krijg je kippenvel. De grote Gentse zanger Lieven Tavernier raadde me eens de liedjes van Jaap Fischer aan. Ik had nog nooit van hem gehoord, maar zag gisteren in een afprijsbak een dubbel LP van de Nederlandse zanger voor de prijs van 1 euro liggen.

Het is prettig in het oor liggende muziek met geestige, spitse teksten. Maar uit een mij verder onbekend oeuvre herkende ik ineens een nummer: ‘Omdat ik van je houd’. Het was het lied dat actrice en grande dame Reinhilde Decleir zong telkens als ze, midden in de nacht, voorbij het open raam van een dierbare vriend fietste.

Op haar herdenkingsplechtigheid in De Roma zong die vriend het op zijn beurt voor Reinhilde. Het was een emotioneel hoogtepunt van een ingetogen en uitbundige avond.

Nooit zal ik nog Jaap Fischer kunnen opzetten zonder aan Reinhilde Decleir te denken.

NMBS

Als het goed is zeggen we het ook. Ik heb net genoten van een zeer comfortabele treinrit die me van Brussel-Noord naar Antwerpen bracht. Mooi uitzicht, brede stoelen, heerlijk rustig. En bijzonder veel lege plaatsen. 

Hier en daar zat een man op de rand van zijn pensioen De Tijd te lezen. 

Ik dacht dat de NMBS nieuwe treinen had gekocht en wilde de chef van het aankoopbeleid nog een lovende brief schrijven. Doe zo voort!

Pas bij het uitstappen merkte ik dat ik de hele tijd in Eerste Klasse had gereisd.

Kantelpunt

Lang geleden kwam mijn moeder aangedaan thuis. Wat was gebeurd? Een jongeman was in de tram opgestaan en had zijn plaats aangeboden. ‘Heel attent van hem, maar dacht hij soms dat ik bejaarde vrouw ben?’

Als ik in een overvolle tram sta moet ik vaak aan dat voorval denken. Wanneer komt het kantelpunt? Wanneer voelt de jeugd de aandrang om spontaan recht te staan als ik het openbaar vervoer neem? Dan ben ik maar wat trots dat het me nog niet is overkomen.

‘Meneer, meneer: gaat u maar op mijn plaats zitten.’ Een aardige, dertienjarige jongen stond zonder verder omhaal op en hoe ik ook gebaarde dat het absoluut niet nodig was – hij duldde geen tegenspraak. Met wankele tred nam ik plaats. Overvallen door sombere gedachten dacht ik na over vergankelijkheid en over de onbeschaamdheid van de jeugd van tegenwoordig.

Tot, nog geen minuut later, een krasse zeventigster de tram opstapte. Wat een buitenkans. Met de beslistheid van een dertienjarige scout stond ik op en bod haar mijn stoel aan. Ze bekeek me aandachtig en zei onverstoord.

‘Heel attent van u meneer. Maar het lijkt me beter dat u terug gaat zitten.’

La Piscine, Hors-Saison

Die mooie herfst

Het is weer voorbij die mooie herfst. Maar hoe intens waren de negentig minuten tegen Kroatië niet? Met vrienden nerveus rondspringen voor het televisiescherm, terwijl we voortdurend aanwijzingen schreeuwden naar elf landgenoten in een verre woestijn. Toevallig de enige elf in ons koninkrijk die niet kunnen voetballen. 

Negentig minuten leven tussen hoop en teleurstelling – af en toe onderbroken door een schaterlach.

De bron van de schaterlachen was meestal een gepensioneerde postbode. Een Kielse rat en Engeland-supporter die zich even thuis voelt in het Antwerps dialect als Roger Federer op de Centre Court van Wimbledon. Bij de miniemen van Beerschot speelde hij nog samen met Juan Lozano en de grote Toine Van Noppen (!). Als enige bleef hij de hele wedstrijd op zijn stoel zitten – behalve de twee keer dat hij opstond om zich een Duvel in te schenken. 

Voor de rest keek hij aandachtig toe en vermaakte ons met opmerkingen.

Seg, mannen: ik ‘em gesolliciteerd bij de voetbalbond voor de positie van Axel Witsel. Da is toch kweenie oe plezant. Negentig minuten in mijnen hof wandelen en elken bal die ik tegenkom achteruit sjotten.’

The Passage of Time

But there are plenty of worse things. At twenty-two you are built for poverty and rejection. And you know why? Because you’re good-looking. You might not realize it this morning, but thirty years from now, you will pull out pictures of yourself taken on this day and think, “Why did nobody tell me I was so fucking attractive?” You maybe can’t see it now because you’re compairing yourself to the next person next to you, or two rows up. But you are stunning.’

David Sedaris – ‘A Speech to the Graduates’ uit: ‘Happy-Go-Lucky’

Over Jo Komkommer

Ik werd geboren in 1966 in Wilrijk, maar gelukkig verhuisden mijn ouders al vrij snel naar het mondaine Berchem. Na een onopvallende carrière als linksachter bij SK 's-Gravenwezel werkte ik enkele jaren als reisleider in de Dominicaanse Republiek en de Verenigde Staten. Daar kwam ik in de lobby van een Holiday Inn in San Francisco Jolanda Cats tegen en het was liefde op het eerste gezicht. We zwierven nog even rond, kregen een dochter Zoé, kochten een huis in Antwerpen en trouwden. Ik werk sinds meer dan twee decennia in een stijlvol boetiekhotel met een haast even mondaine uitstraling als het Berchem uit mijn kinderjaren.
Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.