Op zoek naar de verloren tijd van hop

Poeske, kunt ge me nog eens een jat kaffe geven?’

Het Nederlands van bompa Maes was geworteld in het dialect van zijn geboortedorp Waarloos – en zijn lokaal verankerd accent contrasteerde fel met zijn onberispelijke Engelse en Franse uitspraak. Al mijn herinneringen aan hem zijn gekleurd in het patina van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Op het hoogste punt van de Voskesberg – een heuvel waar in afgebladerde belle-époque-huizen prostituées Waarloos een grootstedelijke schwung schonken – stond, tegenover brouwerij Maes, een statige villa in Franse stijl. Eenmaal de voordeur geopend, kwam het onverwoestbaar Mechels antiek op je af. Majestueuze trappen, kroonluchters die niet zouden misstaan in het paleis van Versailles, wandtapijten, gekrulde eikenhouten meubelen en in elke kamer een gekruisigde Jesus die streng toekeek dat geen onverlaat het in zijn hoofd zou halen een van de tien geboden te overtreden.

In huis weerklonk er operamuziek, meestal van beroemde tenorzangers als Beniamino Gigli of Tito Schipa. Of overstemde, bij het binnentreden van de inkomhal, het bezwerende achtergrondgeluid van een wielerwedstrijd de begroetingen. Bompa – die zo goed als blind was – lag dan in de woonkamer in zijn behaaglijke leunstoel naar het televisiescherm te staren in de hoop in de dansende vlekken de contouren van Eddy Merckx te herkennen. Zijn ogen stroomden over van geluk telkens hij de stem van een wielercommentator of van een vriend of familielid hoorde. Naast hem dartelde zijn vrouw rond – bobonne voor de kleinkinderen. Ze was een kranige dame die zichzelf geen moment rust gunde en zich dag en nacht over haar zieke man ontfermde – want door zijn zwakke longen was bompa het laatste decennium van zijn leven zo goed als aan bed gekluisterd.

Dat kon niet gezegd worden van hun zoon Theo. Die stormde als een Macron op speed de villa binnen en straalde meer energie uit dan een kerncentrale. Waar bompa Maes bezadigd was, stroomde oom Theo over van branie en grootse verhalen. Als kind verheugde ik me elke zondag- of kerstavond op zijn komst, want dan schakelden de kabbelende gesprekken meteen enkele versnellingen hoger en vuurden vader en hij scherpe one-liners op elkaar af. Ook tante Hilde, een slanke dame die in gunstig daglicht op het evenbeeld van Marlene Dietrich leek, liet zich in het steekspel niet onbetuigd. Soms koos ze de kant van vader – die ze de best geklede man van Antwerpen vond – en viel ze met katachtige uithalen haar man aan. Maar meestal ging ze in haar eentje de rest van de wereld te lijf. 

Veel van de hoofdrolspelers uit het theater van mijn jeugd zijn er niet meer. Samen met mijn moeder, die nog kraniger is dan bobonne Maes al was, keerde ik terug naar het Waarloos uit de tijd van toen in een poging het verleden af te stoffen en op te blinken. Dit is een reconstructie van flarden van persoonlijke herinneringen en gesprekken die ik met mijn moeder voerde, terwijl we in gedachten en al wandelend terugkeerden naar het dorp waar ze opgroeide – een vergeten plek ergens tussen Antwerpen en Mechelen. 

‘Mijn vader was een door en door brave man met een grote interesse in andere mensen. Ik mocht thuis komen met onverschillig wie en hij vond het heerlijk om mijn vrienden dan met vragen te overstelpen. Ook op sociaal vlak. Want hij wilde altijd weten hoe het er in andere landen aan toe ging en ik had, mede dankzij mijn studies aan het Europacollege, veel buitenlandse vrienden. Zijn open geest maakte dat iedereen zich welkom voelde. Dankte hij die ingesteldheid aan het feit hij zo goed als blind was en op andere mensen aangewezen was? Allicht wel. Er ging hoe dan ook een grote zachtheid van hem uit.’

Bompa Maes was niet vanaf zijn geboorte blind. Tot zijn vijftiende zag hij zelfs uitstekend, maar dan kreeg hij de via de moeder overdraagbare erfelijke oogziekte leber hereditaire optic neuropathie. Een deel van zijn schoolgaande jeugd bracht hij in Engeland door, want tijdens de Eerste Wereldoorlog vluchtten zijn ouders naar Folkestone waar bompa Engels met een Oxbridge-accent leerde spreken, waarmee hij later zoveel opzien zou baren in het duivenlokaal van Waarloos. Op school groeide Michel, want zo heette hij, uit tot een wiskundig fenomeen en zijn mathematisch brein maakte dat hij – ondanks zijn visuele handicap –  toch met vrucht de studies van brouwersingenieur aan de universiteit van Gent voltooide. Een nicht van hem hielp hem daarbij en las alle cursussen voor. Dankzij deze training kon hij de rest van zijn leven fenomenaal goed hoofdrekenen en beschikte hij over een uitzonderlijk geheugen dat niet moest onderdoen voor dat van het nationaal Rijksarchief van België. 

‘Bobonne werd als jonge vrouw op straat aangesproken door de vader van mijn vader – Theofiel – met de vraag of ze haar leven aan zijn slechtziende zoon wilde wijden, want die had behoefte aan een steunende vrouwelijke schouder.’

Gij zijt een goei voor ons Mich…” was het oordeel van Theofiel, een van de twee zonen van steenbakker Egied Maes die in 1880 zijn steenbakkerij verkocht om met dat geld brouwerij Maes op te richten.

Nadat ze weduwe was geworden haalde bobonne vaak herinneringen op aan haar wittebroodsweken. Paula Ooms – want zo heette ze – was niet gezegend met een romantische inborst en keek, ondanks haar onwankelbaar geloof in de katholieke kerk, door een rationele en lichtjes achterdochtige bril naar het reilen en zeilen van de wereld. Ze was de dochter van hardwerkende café-uitbaters uit Waarloos en studeerde handelswetenschappen aan de handelshogeschool in Antwerpen, waarna ze ging werken bij een wisselagent uit Boom. Cijfers beroerden haar hart meer dan sonnetten. Al snel groeide ze uit tot de beursgoeroe van de Rupelstreek en iedereen ging bij haar te rade. De eerste keer hield ze een aandringende Theofiel nog af – want net als bij de andere meisjes in het dorp betekende de blindheid van bompa een ernstige struikelblok in haar zoektocht naar romantiek – maar de tweede keer stemde ze ermee in om zijn zoon te ontmoeten. De eerste afspraken verliepen niet bepaald rimpelloos want als ze vijf minuten te laat kwam, was Michel alweer vertrokken. Voor hem was een uur een uur; twee minuten wachten stond niet in zijn vocabularium. Maar de genegenheid tussen hen groeide – hoewel bobonne, nadat ze op de kermis tijdens een rit in de rupsbaan op de mond was gekust, vreesde zwanger te zijn. De huwelijksdag naderde, net als de huwelijksnacht, en om die vlekkeloos te laten verlopen zei bompa: “Poeske, ge zou eens met meneer Doktoor moeten spreken.” Haar ontsteltenis was groot. “Gotteneere: hoe krijgen ze het in godsnaam verzonnen…”

De plechtigheid voltrok zich in de Sint-Carolus Borromeuskerk te Antwerpen. Op de dag van hun huwelijk in de lente van het jaar 1932 wogen bobonne en bompa samen honderd kilo. 

Bobonne Maes is klaar voor de 24 uren van Le Mans

‘Het klopt dat mijn moeder een zeer realistische vrouw was. Nuance was niet aan haar besteed. Alles was wit of zwart. Grijstinten bestonden niet. Weet je nog dat straatschoffies in Le Barroux in onze auto hadden ingebroken en met al haar kleren aan de haal waren gegaan? Onmiddellijk had ze een afgewogen juridisch oordeel klaar: “Die zouden ze moeten vierendelen!” Maar ik moet zeggen dat bobonne in de loop van haar leven erg geëvolueerd is. Naar het einde toe, toen ze de negentig naderde, was ze qua mentaliteit veel jonger dan voorheen. Als jonge vrouw was ze heel strikt en geloofde ze duizend procent alles wat de kerk haar had aangeleerd en alles moest precies verlopen zoals de priesters en pausen het voorschreven. Maar mettertijd werd ze minder rigide en gaf ze zelfs toe, nadat haar oudste kleindochter ging scheiden, dat ze dat moest leren aanvaarden.’

‘Wat ik ongelooflijk vond was dat ze toeliet dat ik ging trouwen met een Joodse man. Ze stond nu niet bepaald te jubelen, maar het was op de een of andere manier toch acceptabel voor haar.’

Hoewel vader natuurlijk nog minder in God geloofde was dan God de vader himself. 

De beklemmende sfeer die in de nadagen van het katholicisme over Waarloos hing, kan ik me nog goed herinneren. Vooral de geestdodende tristesse van de misdienst die zich maar bleef voortslepen en een priester die hooghartig neerkeek op zijn kudde en hen overdonderde met namen van filosofen en schriftgeleerden wier namen hij net verkeerd uitsprak – als een percussionist zonder ritmegevoel. Op het moment dat zijn hoogdravendheid de hoogste toppen scheerde, stak oom Theo vaak zijn tong naar hem uit. Toch moest dat buiten het alziend oog van bobonne gebeuren, want haar toorn wilde niemand opwekken. Zelfs al had je een Jaguar met privé-chauffeur. 

Mijn jongere recalcitrante neef maakte eens onder het kruisbeeld van Jesus in de woonkamer een overdreven eerbiedig en niet van ironie gespeend kruisteken, waarop bobonne in woede ontbrandde: “Gij! Gij zijt nog erger dan Judas!”

‘Religie betekende heel veel voor mijn vader. Dat vond ik, achteraf gezien, toen ik zelf van mijn geloof was gevallen merkwaardig. Ik heb altijd gevonden dat hij een bijzonder intelligente man was en daarom vond ik het zo vreemd dat hij zo aan zijn geloof vasthield. Mijn moeder was, op levensbeschouwelijk vlak dan toch, eerder een ‘slaafse’ volgster. Het katholicisme zat bij je grootvader diep ingesleten. Ondanks het feit dat hij een ondernemer was, stemde mijn vader levenslang op de CVP. Je mag ook niet vergeten dat zijn oom, Ferdinand Maes, een stuwende kracht was binnen de lokale vleugel van de conservatieve katholieken en van 1927 tot aan zijn onverwachte dood in 1932 burgermeester van Waarloos was. Zelfs na de dood van haar man stemde mijn moeder – ondanks hevig protest van haar zoon Theo, voor wie elke stem die niet naar de liberalen ging een verloren stem was – op de katholieken.’

De tweede generatie brouwers – Theofiel en Ferdinand – namen eind jaren twintig de derde generatie mee aan boord. Michel en zijn neef Eduard, die dan ook binnen de familiekring de rest van zijn leven de Kozze werd genoemd. De twee neven mochten dan de derde generatie zijn, het Buddenbrooks-effect bleef uit. Onder hun kundige leiding groeide de brouwerij uit van een goed draaiende dorpsbrouwerij – met vooral klanten in Waarloos en Antwerpen – tot een van de grootste van het land. Hoewel bompa en zijn neef uitstekend samenwerkten, waren ze karakterieel totaal verschillend en dat onderscheid vormde juist de motor van het succes van de brouwerij, want de Kozze, een extraverte bon vivant, was verantwoordelijk voor de commerciële uitbouw, terwijl de eerder ingetogen Michel zich met de productie van het bier inliet.

Terwijl Michel zijn weekenden in Blankenberge doorbracht, was de Kozze – een slanke man met een aristocratische uitstraling en een liefde voor sportwagens – voorbestemd om in Knokke te floreren en te flaneren en er aan de zijde van de koning der Belgen grote sier te maken op de golfbaan. Tijdens een bandeloos weekend in het Parijse nachtleven werd hij verliefd op een achttienjarige Duitse schoonheid met wie hij vier kinderen kreeg. Een zoon, die al na enkele maanden aan wiegendood zou sterven, en drie dochters. 

‘Met de oudste, Kinette, heb ik weer een goed contact. Kun je geloven dat ze nu al bijna negentig jaar is …’

‘Maar dat bent u ondertussen ook hoor, mama.’

‘Dat is waar. In haar jonge jaren was Kinette, die eigenlijk Clothilde heet, een tennisfenomeen. Ze haalde als junior zelfs de finale op Wimbledon. Zijn tweede dochter, Christiane, heeft zelfmoord gepleegd en Simonne, de jongste, is ook al gestorven. Christiane was zwanger van haar tweede kind maar omdat ze zo depressief was en er werd gevreesd dat ze zichzelf iets zou aandoen moest Simonne over haar blijven waken. Op een dag vluchtte Christiane het huis uit, nam de trein naar de Ardennen, huurde een hotelkamer en stapte uit het leven – ze was toen al acht maanden zwanger. Ook de ongeboren baby stierf. Haar man, een arts, emigreerde na al die drama’s naar Zuid-Afrika en ging in Pretoria wonen.’

Hoe verschillend ze ook waren, de twee neven deelden één passie: sport. Hun vaders waren vooral actief in het culturele en politieke leven en sponsorden theatergezelschappen en fanfares die, zoals de tijdsgeest voorschreef, namen als Dwars door Zee en Sint-Cecilia droegen en hoewel de derde generatie definitief afscheid nam van de actieve politiek, bleef ze lokale culturele verenigingen steunen. Maar zolang Beniamino Gigli niet in het kerkkoor zong, bekoorde sport hen meer. 

Het meest gebeten waren de neven door de wielermicrobe. Daarom bouwden ze in de jaren dertig, samen met enkele andere investeerders, het Sportpaleis in Merksem dat op de dag van opening – 11 september 1933, zes maanden nadat Hitler in Duitsland de macht had gegrepen – de grootste overdekte wielerbaan ter wereld was. Onwetend over de donkere wolken die zich boven Europa opstapelden, reed de Kozze de avond van het openingsfeest bij wijze van stunt met een sportwagen op de hellingen naar de bovengaanderijen. 

Maar terug naar de jaren twintig.

‘We hebben altijd in de brouwerij gewoond. Waar nadien de grote parking is gekomen, stonden eerst enkele huizen waaronder dat van mijn grootouders. Het was een ongelooflijk mooi huis met een pergola en daarnaast – er zat een tuintje tussen – hield een bescheiden woning zich schuil en daar woonden wij. En de Kozze? Die woonde in Wilrijk, hè. Toch niet in Waarloos…’

‘De dag van mijn zesde verjaardag – 18 oktober 1942 – kreeg plots een dramatische wending toen mijn grootvader Theofiel onverwachts overleed. Mijn grootmoeder bleef met haar dochter in het huis wonen. Ze was een zeer speciale vrouw – een vrouw van indertijd die al op vijftigjarige leeftijd honderd jaar leek en elke zweem van sensualiteit uit haar garderobe had verbannen. Kleren tot op de grond. Alles in het zwart. Altijd triest. Altijd streng. Nooit een glimlach. Ze was overtuigd dat haar dochter haar wilde vergiftigen en omdat ze toch nog enige genegenheid voor haar nageslacht voelde, moest mijn moeder elke dag het eten komen proeven – pas als die dan niet dood neerviel, begon grootmoeder smakelijk te eten. Bobonne heeft het tot aan de dood van mijn grootmoeder plichtbewust gedaan.’ 

‘Nadat ze was gestorven zijn we in het prachtige huis met de pergola gaan wonen. Omdat de brouwerij steeds maar uitbreidde, moesten ze het afbreken en dan hebben mijn ouders in de jaren vijftig de witte villa in Franse stijl laten bouwen die jij zo goed hebt gekend.’

Ergens in het toenmalige Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk bevindt zich de Tsjechische stad Pilzen en daar brouwde de Duitser Jozef Groll in de negentiende eeuw, dankzij de ontwikkelingen in de koeltechnologie, het eerste pils-bier – een ondergistend bier dat het best koud gedronken wordt. 

De neven lieten zich de ondergang van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk niet aan hun hart komen en stortten zich in de jaren dertig vol overgave op de professionalisering van de brouwerij. Ze experimenteerden met nieuwe biersoorten zoals het op de exportmarkt gerichte Prima Maezenbier, het abdijbier Dort (een voorloper van Grimbergen) en het zoete en donkerkleurige Paterke Maes. Op de Grote Steenweg verrezen de zo herkenbare koperen ketels van de brouwerszaal waarvan de voorgevel werd versierd met het standbeeld van Sint-Michaël, zo passend voor een familie die de christelijke traditie hoog in het vaandel hield – een traditie die een hoogtepunt zou bereiken met de geboorte in mei ’68 van mijn neef Michael. Onwetend over de heugelijke komst van zijn tweede kleinzoon ging bompa Maes op jacht naar de man die hem zou kunnen helpen bij zijn zoektocht naar de perfecte pils. In Tsjechië zocht en vond hij de geknipte brouwersingenieur: Ludwig Amendt. Na enkele jaren van afwegen en experimenteren stond in 1938 het latere paradepaard van de brouwerij eindelijk op punt: Maes-Pils. En toen brak de Tweede Wereldoorlog uit, waardoor de lancering van de pils werd uitgesteld tot 1946. 

Na de Duitse inval vluchtte de familie Maes, zoals vele Belgen, naar het zuiden van Frankrijk. Enkel bobonne en de boekhouder, meneer Boon, bleven achter om met hun hoofd voor cijfers de brouwerij doorheen de eerste woelige oorlogsweken te navigeren. Nadat de hevigste oorlogsstorm was geluwd, druppelde de rest van de familie terug het geboortedorp binnen en werd het werk, ondanks de bezetting, hervat – zij het op een bescheidenere schaal omdat tal van producten moeilijk te verkrijgen waren, veel personeelsleden gemobiliseerd werden en men aan de Duitse vraag naar Wehrmachtbier slechts met tegenzin tegemoet kwam – niet in de laatste plaats omdat de Duitsers de wagons, vaten en flessen waarmee het bier werd getransporteerd regelmatig inbeslagnamen. 

Grootvader was een voorzichtige, zeg maar angstige man en bij het uitbreken van de oorlog stond hij erop om de participatie van de familie in het Sportpaleis te verkopen – want de sporttempel was een te dankbaar doelwit voor overvliegende bommen. Eenmaal die last van zijn schouders gevallen, was hij de rest van de oorlog bezorgd dat inslaande bommen de brouwerij zouden vernietigen. Zijn vrouw deelde zijn angstige inborst niet. Op een dag kwam ze terug van een boerderij waar ze eieren en melk had gekocht en wandelend over de weilanden werd ze tegengehouden door een Duitse soldaat die haar vroeg om alle voedingswaren te overhandigen. In haar beste Duits gaf ze hem van repliek en bewees dat ze terecht jarenlang voor een wisselkantoor had gewerkt. ‘Jawohl: aber erst bezahlen!’

Na de bevrijding braken er gouden tijden voor de familie Maes aan. Gedragen door het optimisme van Les Trentes Glorieuses bleef de omzet van de brouwerij groeien. De lancering van Maes-Pils was een schot in de roos en ook Brusselse markt werd veroverd. De twee kinderen deden het uitstekend op school en werden op internaat gestuurd. Daar ontbrak het de jonge Theo zeker niet aan zelfvertrouwen. Ooit sprak ik eens een oud-leraar van hem die me vertelde dat hij op de lagere school al zo zeker van zijn stuk was dat hij zelfs Galileo Galilei had kunnen overtuigen dat de zon rond Theo Maes draaide. 

‘Als kind zaten we bijna de hele week op het internaat. We hadden les tot zaterdagmiddag vier uur en dan haalde moeder ons op. Mijn broer ging naar het Sint-Jan Berchmanscollege en ik naar de Dams. De weekenden verliepen steeds volgens hetzelfde patroon. ’s Winters gingen we elke zaterdag naar de koers: ofwel in het Sportpaleis ofwel in het Kuipke in Gent. Zondagochtend stond uiteraard in het teken van de misdienst die, lang voor het Tweede Vaticaans Concilie, nog in het Latijn werd voorgedragen. Mannen en vrouwen zaten toen gescheiden van elkaar in de kerk. In de namiddag gingen we naar het voetbal – afwisselend naar Racing Mechelen of naar de Malinois – het huidige KV Mechelen. Of naar het theater en meestal pikten we dan een voorstelling mee in de Ancienne Belgique van Antwerpen. De avonden waren gereserveerd voor de opera. In onze jeugd groeiden we werkelijk op met sport. Zo was de drievoudige wereldkampioen stayeren Dolfke Verschueren erg bevriend met de familie. Het echtpaar Verschueren bleef, tot hun groot verdriet, jarenlang kinderloos. Als kind bad ik tot Jezus opdat hij hun kinderwens zou vervullen en het werd een geweldig succes want ze werden meteen gezegend met een tweeling. Dat bevestigde me in mijn overtuiging dat, als je maar voldoende bidt, al je wensen uitkomen. Dolf Verschueren was eigenaar van het goed draaiende café De Telegram in de Jezusstraat in Antwerpen waar Maes-Pils werd geschonken en als we naar het Sportpaleis gingen en hij won – wat meestal het geval was – dan schonk hij zijn overwinningsboeket aan mij.’

‘Verder was mijn vader ook bevriend met tal van toendertijd gerenommeerde sportjournalisten zoals Karel Van Wijnendaele, de stichter van de Ronde van Vlaanderen, en Achiel van Den Broeck. Als kind vond ik zo prettig om naar Achiels zware stem en sappige Antwerpse tongval te luisteren. Een andere boezemvriend was de legendarische sportjournalist van de RTBF Luc Varenne. Een ware fabulant die de meest fantastische verhalen verzon en zo subjectief was als de pest. Zijn hart klopte voor Standaard Luik en voor de Rode Duivels. Ooit, na een 10-0 nederlaag van de Belgen tegen Nederland, presteerde hij het om te zeggen dat de Rode Duivels toch veruit de beste ploeg waren geweest. Ik hoor hem nog bezig aan de Côte d’Azur op een terras in Nice waar hij uitgebreid met vader aan het tafelen was. Het was tijdens Milaan – San Remo en voor de radio moest Varenne die wielerklassieker becommentariëren. Alles, werkelijk alles, was hij in die televisie-loze dagen uit zijn duim aan het zuigen. “Volgens mij is de wedstrijd nu gedaan. Ik zal eens naar San Remo bellen om te horen hoe het afgelopen is.” In een wervelend slotkwartier verraste hij zichzelf en zijn luisteraars met een ontknoping en een winnaar die vanuit een geslagen positie uit de achtergrond terugkeerde en met een zelden geziene eindjump de Franstalige Belgen aan de radio gekluisterd hield.’

De economische machine weigerde te sputteren en in de jaren vijftig, een tijd waarin de meeste inwoners van Waarloos voor de brouwerij werkten, telde het hele dorp slechts één werkloze: de luie Swa. Nu kon het gebeuren dat bompa zo ontevreden was over een arbeider dat hij hem toch ontsloeg. Niet veel later belde zijn echtgenote dan bij bobonne aan met de smeekbede of ‘Meneer Michel’ haar man geen nieuwe kans wilde geven; er werd beterschap beloofd, een ernstigere arbeidsethos en er zou op de werkvloer zelfs minder alcohol gedronken worden en ook de christelijke naastenliefde werd ingeroepen. Aan het begin van het avondeten klonk het nog gedecideerd: ‘Neen, Poeske, neen! Ik wil er niets van horen. Deze keer kan je me niet van gedachten doen veranderen.’ Maar nadat het tweede glas cognac in de man was, klonk het inschikkelijker: ‘Goed, ik zal hem nog één kans geven. Maar let wel: het is zijn allerlaatste!’

‘Mijn vader werd vertroeteld door mijn moeder. Ze kleedde hem aan, scheerde hem, kamde zijn haren. Na het ontbijt bracht ze hem te voet naar het werk, want het was te gevaarlijk voor hem om alleen de straat over te steken. Wat hij al die jaren op kantoor precies uitvoerde, weet ik eigenlijk niet. Ik had als jong meisje meer interesse in kunst en literatuur en het instuderen op mijn piano van de composities van Erik Satie dan in de geur van hop. Maar ik vermoed dat hij de hele dag berekeningen maakte voor de aankoop van graan en gist en alle andere benodigdheden voor het brouwen van bier. Regelmatig had hij discussies met de vakbonden, ontving ministers en ging – gewapend met een glimlach en een envelop – uit lunchen met belastingcontroleurs. Niet alleen was hij zo goed als blind, ook had hij als twintigjarige een zware longontsteking opgelopen waardoor mijn vader zijn hele leven een zwak gestel heeft gehad. Elk jaar lag hij minstens drie maanden ziek te bed.’

Ondanks haar arendsogen wilde bobonne haar heimat nooit verlaten, want een mooier uitzicht dan de weilanden rond Waarloos was er op aarde niet te vinden. Vanaf het ogenblik dat ze achter het stuur van de wagen zat en de kerktoren van haar geboortedorp achter zich zag verdwijnen begon ze, overmand door heimwee, te huilen. Maar bompa wilde de wereld ervaren en dan vooral de Côte d’Azur, waar hij elk jaar hetzelfde appartement op de Promenade des Anglais naast het hotel Negresco huurde. 

‘’s Morgens gingen ze met mij en mijn broer naar het strand. Vader – die niet kon zwemmen – zoals steeds voornaam uitgedost in een donker kostuum met een hoed en een foulard rond zijn nek. In mijn herinnering was hij de enige badgast die zo gekleed ging. Na een meestal copieuze lunch – die maar bleef aanslepen, terwijl ik verlangend naar de zee staarde – bezochten we toeristische attracties in de omgeving.’

Een jong koppel uit Waarloos ontdekt aan de Côte d’Azur de wereld van F.Scott Fitzgerald.

‘In 1946, net na de oorlog, maakten we met de auto, ik meen een Oldsmobile, een grote reis door Frankrijk zonder dat we vooraf hotels hadden gereserveerd. In onze naïviteit dachten we dat het niet nodig was, maar dat bleek een vergissing. Soms moesten we urenlang zoeken om onderdak te vinden, want heel Europa genoot van de herwonnen vrijheid en was reislustig onderweg. Telkens wanneer twee Belgische auto’s elkaar kruisten, begonnen we als gekken te wuiven en te claxonneren – alsof we boezemvrienden waren die elkaar al een eeuwigheid niet meer hadden gezien. In Bordeaux was het verschrikkelijk druk. Net kerstavond in Bethlehem. Na lang zoeken vonden we dan eindelijk een hotel met een àller- àllerlaatste vrije kamer. Die nacht sliep mijn broer in bad.’

Was het tijdens die oncomfortabele nacht dat in de jonge Theo de drang ontkiemde om later een succesvol zakenman te worden, zodat hij zich een prachtige jacht in de haven van Cannes kon veroorloven? Een jacht die weliswaar, zoals zijn vrouw – die na al die jaren goed aanvoelde hoe haar man op stang te jagen – terecht opmerkte: ‘Een stuk kleiner was dan die van buurman Bernard Tapie.’

De vakanties trokken bijna altijd naar dezelfde bestemmingen: wandelen in de Ardennen, flaneren op de Promenade des Anglais, of ergens langs de kant van de weg in Europese velden noeste Belgische wielrenners tijdens klassiekers of op wereldkampioenschappen naar de overwinning schreeuwen. 

‘Mijn vader ging dolgraag op reis. En al die excursies die we maakten… Naar Grasse en naar St.Paul De Vence of naar Italiaanse badplaatsen aan de Rivièra… Hij genoot ook van de ritjes langs de kust en van al de luxueuze hotels en hij was zo blij als hij die aan zijn medepassagiers kon laten zien – alsof het allemaal van hem was. Onder mijn impuls bezochten mijn ouders drie keer een ander land. Een eerste keer trokken ze naar de Costa del Sol. Ze vonden het mooi, maar het was toch niet te vergelijken met de Côte d’Azur. De tweede reis was naar Marokko en Egypte. Daar was ik bij. Ah, ja dat is waar, Jo. Die reis was ik helemaal vergeten. Er was inderdaad nog die ene keer in Rome toen ik – tot ontzetting van bobonne – van de trein sprong omdat ik verliefd was geworden op een Italiaan…. De nonnen van de Dams hadden me totaal niet voorbereid op de schoonheid van Italiaanse jongens. Het was in 1950 tijdens het Heilig Jaar. We zijn dan naar Vaticaanstad gegaan en in de thermen van Caracalla zong de dochter van Beniamino Gigli Madame Butterfly en Beniamino zat op de eerste rij. Tijdens het Heilig Jaar – dat om de vijftig jaar plaatsvindt – stromen katholieken uit de hele wereld in Rome toe. Het Heilig Jaar van 2000 heb ik door omstandigheden gemist. Maar op dat van 2050 zal ik zeker aanwezig zijn!’

Na de Tweede Wereldoorlog bleef het aantal gebrouwen hectoliters bier gestaag groeien. De Malinois werd kampioen van België en Stanneke Ockers en Dolfke Verschueren zelfs van de hele wereld en de familie Maes bleef in de brouwerij investeren – want de firma schonk aan een grote en wijdvertakte kring familieleden een comfortabel leven, zodat ze allemaal in de N.V. bleven geloven – en voerde diverse kapitaalsverhogingen uit. Dochter Eleonora – die meer voor schilderkunst dan voor de smaak van een frisse pint viel – studeerde kunstgeschiedenis en ontdekte, tussen het lezen van Franse klassiekers door, dat niet alle jongemannen baarlijke duivels waren, zoals de nonnen haar hadden bezworen. Ze geraakte bevriend met studiegenote Annie De Decker die later de Wide White Space Gallery zou openen en hield in Leuven op straat regelmatig vrachtwagens van Maes-Pils staande om haar vrienden op bier te trakteren. Haar jongere broer Theo was energiek en intelligent en gebeten om in dat ene leven dat hem in de schoot was geworpen duizend levens te verbranden en begon, eveneens in Leuven, op zijn zeventiende rechten te studeren. Bompa Maes vreesde, vanwege zijn zwakke gezondheid, dat de dood hem op de hielen zat en droeg zijn gedroomde opvolger op om zich naast rechten ook in economie te verdiepen en enige vaart achter zijn studies te zetten – zodat Theo klaar stond mocht hij vroegtijdig sterven. 

De verlokkingen van de vrijheid waren echter zo tijdrovend dat Theo beloond werd met een indrukwekkende tweede zit, zodat hij tijdens de zomervakantie in Waarloos achterbleef om zich op zijn herexamens voor te bereiden – terwijl de rest van het gezin naar de Côte d’Azur vertrok.

‘Toen we twee dagen vroeger dan voorzien terugkwamen stond heel onze oprit vol wagens en van overal reden vrienden af en aan. Mijn broer had er niet beter op gevonden dan vlak voor zijn herexamens een grandioos tuinfeest te organiseren waarop le tout Louvain was uitgenodigd. De blik in de ogen van mijn vader vergeet ik nooit. Zijn wereld stortte in. Hij dacht dat het allemaal reddeloos verloren was en dat zijn zoon – op wie hij zoveel hoop had gevestigd – niets zou bereiken in het leven en in de marginaliteit zou wegzinken. Mijn ouders waren uitzinnig van woede, maar mijn broer stelde hen meteen gerust: “Maak jullie vooral geen zorgen. Het komt allemaal goed.”

Zou de vierde generatie ten onder gaan aan het Buddenbrooks-effect?

De jonge Theo had geen tijd om Thomas Mann te lezen en maakte zich dan ook geen zorgen over het Buddenbrooks-effect.

(Wordt vervolgd /A Suivre)

Over Jo Komkommer

Ik werd geboren in 1966 in Wilrijk, maar gelukkig verhuisden mijn ouders al vrij snel naar het mondaine Berchem. Na een onopvallende carrière als linksachter bij SK 's-Gravenwezel werkte ik enkele jaren als reisleider in de Dominicaanse Republiek en de Verenigde Staten. Daar kwam ik in de lobby van een Holiday Inn in San Francisco Jolanda Cats tegen en het was liefde op het eerste gezicht. We zwierven nog even rond, kregen een dochter Zoé, kochten een huis in Antwerpen en trouwden. Ik werk sinds meer dan twee decennia in een stijlvol boetiekhotel met een haast even mondaine uitstraling als het Berchem uit mijn kinderjaren.
Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized en getagged met , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.