De ondergang der videotheken

Ik zal het maar eerlijk bekennen: ik ben een vooruitgangsoptimist.

Als sinds jaar en dag kaarten we donderdagavond met vier vrienden in Dancing Chocola en het toeval wil dat een van de vaste kaarters een geboren vooruitgangspessimist is. Welk onderwerp we ook aansnijden – de Chinese economie, de wildgroei aan zonnepanelen, de toekomst van de broeksknoop na het olietijdperk, prins Laurent als woordvoerder van Gaia, vakantiewoningen in Fukushima – onveranderlijk houdt hij zijn kaarten dicht tegen zijn borst, schudt meewarig het hoofd, nipt van zijn witte van Hoegaerden en verklaart op een onheilspellende toon die niet zou misstaan in de achterkamers van religieuze voorzangers: “Dat boeltje gaat hier compleet verkeerd aflopen. Dat komt dus echt niet goed.” Vocaal gesteund door twee andere vooruitgangsoptimisten probeer ik Carl elke donderdagavond te overtuigen dat hij zich om de toekomst van de broeksknoop noch om die van de mensheid zorgen hoeft te maken. En wij gedrieën voelen ons in onze overtuiging dat de wetenschap ten gepaste tijde alle problemen zal oplossen gesterkt omdat geen van ons drie ook maar iets heeft bedacht dat in de verste verte op een uitvinding lijkt. Het mooie is nu dat de eeuwige pessimist behoorlijk optimistisch is over het verdere verloop van zijn leven, terwijl de optimisten juist somber gestemd zijn over hun toekomst, maar rotsvast geloven dat de rest van de mensheid zich nergens zorgen over hoeft te maken.

Ook al mag ik er dan een goed oog op hebben dat het met de mensheid uiteindelijk goed zal komen, toch zie zelfs ik sporen van verval als ik door de stad dwaal. Ooit had elk dorp in België een kerk, een Chinees restaurant, een duivenmelkerscafé en een videotheek. En nu is er in heel Antwerpen nog maar één videotheek te vinden. Over die teloorgang wil ik het vandaag graag met u hebben.

Op een dag, ergens in de tweede helft van de jaren zeventig, kwam vader thuis met onder zijn ene arm een stapel tijdschriften en een slof Marlboro-sigaretten en onder zijn andere arm een Sony Betamax. Alweer ging er een nieuwe wereld voor ons open. Het was een wonderlijk toestel waar je films mee kon opnemen en afspelen op een moment dat het je schikte, maar je kon er helaas nog niet mee telefoneren noch mee fotograferen. Vanaf die middag keek mijn zus Eva bijna dagelijks naar een van de drie legendarische films met James Dean (Rebel Without A Cause, East Of Eden, Giant), een icoon uit de jaren vijftig die als twee druppels water op onze overbuurjongen Erik leek. Zo gaat dat in het leven: wij woonden in een straat waar de buurjongens op James Dean leken. Dat leek ons bij het indienen van de bouwaanvraag op het gemeentehuis het eenvoudigste. Ook vader, die totaal niet om film gaf, had één film waar hij niet alleen wekelijks naar keek, maar die hij ook letterlijk uit het hoofd kende: Blazing Saddles van Mel Brooks. Elke dag voor het avondmaal moesten we onze handen vouwen en eerbiedig citaten uit de Heilige Film declameren en hoewel ik met de jaren mijn geloof in Mel Brooks wat ben kwijtgeraakt, krijg ik nog altijd een sacraal gevoel bij het horen van zijn lithurgische teksten waarvan vooral zijn “Think of your secretary, Gov” mij tot tranen toe kan bewegen.

Pas dan zette moeder de rauwe artisjokken op tafel.

images-1

Buurjongen Erik tijdens het spelen van Cowboy & Indiaan.

Begin jaren tachtig was de vooruitgang niet meer te stuiten en in alle huiskamers maakten videospelers hun opwachting. Op een mooie ochtend besloot cinefiel Charly Freifeld van zijn passie zijn beroep te maken. Hij opende in de Korte Herentalsestraat in de Antwerpse diamantbuurt de Video Library, een videotheek die niet alleen zou uitgroeien tot de beste videotheek in de Korte Herentalsestraat maar zelfs, enige tijd later, tot de beste ter wereld. En toevallig besloot ik net in die jaren om een filmjunkie te worden. Ontelbare keren opende ik de deur van de Video Library, trad binnen in het heiligdom, snoof de geur van de Mediterraanse keuken op – want er was ook een prima restaurant gevestigd, zodat een leven zonder zonlicht niet langer een utopie hoefde te zijn -, bewonderde discreet, zoals alleen een zeventienjarige dat kan, de ravissante Mediterraanse schoonheden die er werkten en verdwaalde keer op keer in de eindeloze gangen vol films. Ik voelde me als Ali Baba die met het openbaar vervoer naar de grote stad reist, zijn grot opent en een kreet van verrukking slaakt. Van letterlijk alle geweldige regisseurs kon je er het volledige oeuvre terugvinden: Fellini, Tarkovski, Alfred Hitchcock, Ernst Lubitsch, Eric Rohmer, Rainer Werner Fassbiner, Jan Verheyen. Er kon geen Bulgaar een homevideo maken of Charly Freifeld bezat er de director’s cut van. Er deed zelfs het gerucht de ronde – hoewel ik eerlijk gezegd vermoed dat het een urban legend is en naar het rijk der fabeltjes mag verwezen worden – dat er zich ergens in het enorme pand met meer dan 50.000 titels een film bevond die Patrick Duynslaegher nog niet had gezien. En Charly zelf stond, zoals het een goede gastheer betaamt, iedereen te woord in zijn of haar moedertaal. Hij sprak Hebreeuws, Frans, Russisch, Arabisch, Engels, Duits, Italiaans en zelfs een aardig mondje Nederlands en – meer nog dan zijn indrukwekkende collectie van het beste en het obscuurste uit honderd jaar zevende kunst – droeg hij er zeker toe bij dat een decennium lang de Korte Herentalsestraat voor mij het culturele epicentrum van de wereld was. Het was het oude Athene aan het stadspark. Zo vaak heb ik op het punt gestaan om Zona van Tarkovski te huren en zo vaak ging ik naar huis met Mad Max II. Zo vaak gleden mijn ogen langs alle meesterwerken van de cinema en elke keer beten de namen van de regisseurs en de titels van vergeten parels zich dieper in mijn geheugen vast om er nooit meer uit te verdwijnen.

Uiteindelijk werd Video Library door een Nederlandse multinational opgeslokt, maar al na een luttele dag was de ziel uit de zaak verdwenen. Er was niemand meer die in het Russisch een voordracht kon houden over de teloorgang van Mel Brooks. Er was niemand meer die zich bekommerde over de opkomst en ondergang van de Bulgaarse homevideo’s.

Gelukkig was er nog een andere fantastische videotheek in de stad die beter tegen de tand des tijd bestand bleek: Video Take Out op de Sint-Paulusplaats en het bijhuis Video Take Out Depot in de Volksstraat.

DSC_3263

Jarenlang de favoriete huiskamer van de familie Komkommer

En in die tijd, we spreken nu over de jaren rond de eeuwwisseling, was hotel ’t Sandt de verzamelplaats voor de ware cinefiel. Om bij ons te komen werken speelde hotelervaring,  talenkennis, sociale vaardigheden, religieuze overtuiging, uiterlijk, afkomst, schoenmaat, haarsnit, noch tandhygiëne ook maar enige rol. Het enige wat er werkelijk toe deed, was dat je de dialogen van Pulp Fiction foutloos uit het hoofd kon citeren. Iedereen van ons waande zich, tijdens zijn werkuren, de hoofdredacteur van Cahiers du Cinéma. Er kon geen feest georganiseerd worden of de fine fleur van de Antwerpse receptionisten speelden naast de vaatwasser in de keuken epische scenes uit obscure trashfilms na. En niemand kon het met meer vertoon brengen dan onze onnavolgbare nachtreceptionist Roland, een filmjunkie in hart en nieren. Een Martin Scorsese zonder hond, maar gelukkig wel met een Ford K2. Een Nederlander uit Breda die film ademde. Hij had niet alleen alle trailers van alle films gezien nog voor de latere regisseurs op de set “Actie!” konden roepen, hij verstond ook de kunst om Koreaanse films zo na te spelen dat we met zijn allen, tijdens het polieren van de glazen, dachten juryleden op het filmfestival van Seoel te zijn.

Op dagen dat het met het afdrogen in de keuken maar niet opschoot en we te vaak gestoord werden door klanten die om hun kamersleutel kwamen, vonden we troost in de gedachte dat we later nog altijd in een videotheek konden gaan werken. Ah, de zoete geur van eeuwig slackerdom. Maar er was slechts één van ons die daadwerkelijk de moed vond om de grote stap te wagen. Zijn naam was Jan. Hij was een boom van een vent die zijn zachte glimlach verborg achter een vreeswekkende baard waar zelfs een bejaarde grunger voor zou passen. Zonder schroom wandelde hij op een dag de Video Take Out binnen, sloeg ferm op tafel en een overtuigend gesprek later had Jan onze grote droom waargemaakt. Hij behoorde definitief tot de inner circle. Hij was onze man in de Video Take Out.

“Dag Jan.”

“Dag Jo.”

“Ik zoek een film om vanavond samen met mijn tienjarige dochter te zien. Heb je nog een goede tip voor een knusse familiefilm?”

“Eens kijken. De laatste tijd is er niet zo veel binnengekomen… Ah ja, Superbad vond ik wel ne chique film en is echt tof voor jonge meisjes.”

“Bedankt voor de tip en doe zeker veel groeten aan je vader.”

“Dat zal ik doen!”

“Dag Jan.”

“Dag Jo.”

Thuis Superbad in de dvd-speler gestoken, me gezellig in de zetel naast Zoé gezet, schaal nootjes op de bijzettafel, tv-deken over ons heen gedrapeerd, op play geduwd en vanaf de eerste minuut klaarde de mist op: Jan had duidelijk sinds het beëindigen van de vierde klas lagere school geen tienjarig meisje meer gesproken. In elke dialoog bedachten de hoofdpersonages steeds pikantere manieren om plastisch te beschrijven hoe ze hoopten onanerend de rest van hun dagen te slijten en ik kon alleen de voorzienigheid prijzen dat Jan het niet tot CEO van de Disney Corporation had geschopt.

Dagen, maanden en jaren gingen voorbij en opeens werden we opgeschrikt door het lelijkste woord van het nieuwe millennium: downloaden. Iedereen had het er plotseling over. En het bleek tot overmaat van ramp een werkwoord te zijn. Kleinkinderen, ouders en grootouders aller landen bekwaamden zich er spoedig in en hoe hartstochtelijker ze het downloaden bedreven, hoe killer de straten van de Europese binnensteden werden. Overal waar het virus toesloeg, verdwenen platenwinkels, boekenwinkels en videotheken en ook wel een beetje mijn ijdele hoop om, leunend tegen een poster van Sweet Smell of Succes, de oudste lanterfanter van Antwerpen te worden.

En dan moest het tweede lelijkste woord van het derde millennium nog aan zijn futloze opmars beginnen: film-on-demand. Elke keer als ik het aanbod van Telenet of van Belgacom bekijk, denk ik onherroepelijk terug aan de schier eindeloze schatkamers in de Video Library van Charly Freifeld en vervloek opiniemakers die menen dat spaarzaamheid een deugd is. Er gaat zoveel schraalheid schuil achter het anonieme aanbod van die twee zielloze giganten. Helaas kon ook Video Take Out niet ontsnappen aan de nieuwe opinion chique dat het ongepast is om voor cultuur te betalen en elke keer als ik langs ging voor een nieuwe shot cinefiele gloed, was er weer een oude medewerker vertrokken. Vandaag werkt er nog maar één man. Hij is de laatste der Mohikanen. En hij doet het gelukkig met een stijlvolle bril en een beschouwende blik die verraadt dat hij wel eens een boek openslaat. Ooit was hij op het einde van de jaren negentig bij Charly Freifeld in dienst getreden, om acht jaar later naar de concurrent over te stappen. Zuchtend hebben we het er soms samen over hoe het nu verder moet. Want met het verdwijnen van de videotheken verdwijnt ook het gemeenschappelijk filmgeheugen. Hoe heerlijk was het niet om toevallige ontdekkingen te doen? Met je ogen langs de titels te glijden en thuis te komen met Five Easy Pieces of The Onion Field of Tillsammen of After the Wedding of de director’s cut van een Bulgaarse film die zelfs de regisseur nog niet had gezien of, laten we het maar ruiterlijk toegeven, Turks Fruit? Leunend tegen de witte toonbank vragen we ons beiden vertwijfeld af hoe de jeugd, als de dag aanbreekt dat het licht in de laatste videotheek van Antwerpen definitief is uitgegaan, ooit nog Tarkosvki zal kunnen ontdekken. En of hun leven niet zinloos is als ze nooit het genoegen hebben mogen smaken om halverwege Zona in een diepe slaap te vallen?

DSC_3256

Het laatste filmarchief van de Metropool.

Soms denk ik dat je verleden, heden en toekomst van de plek waar je bent opgegroeid altijd met je meedraagt, zelfs al ga je maar gewoon naar de bakker om de hoek. Ik ben één keer in mijn leven in Glasgow geweest en voor mij zal Glasgow er altijd blijven uitzien zoals het er die regenachtige dag in de lente van het jaar 2007 bijlag: druilerig, dreigend, donker en dronken. Ik weet niet hoe het er in 1978 uitzag en ik zal ook niet weten hoe de stad er in 2034 zal uitzien. Maar als ik door Antwerpen dwaal, dan weet ik maar al te best wat er is bijgekomen en wat er is verdwenen en in elke straat liggen de herinneringen, goede en slechte, voor het oprapen. De mensheid mag er dan op vooruitgaan – en na elke kaartavond ben ik daar meer en meer van overtuigd – maar hier en daar verdwijnt er onherroepelijk iets kostbaars uit ons straatbeeld. En als ik door straten kuier en bij toeval een hoek omsla en het pand terugzie in de Korte Herentalsestraat waarachter vroeger de beste videotheek ter wereld verborgen ging en merk dat er nu een goudhandelaar van twijfelachtig allooi zit, twijfel ik of ik mijn roeping als cultuurpessimist niet heb gemist.

Pratend over heden, verleden en toekomst met een man die ik al vijftien jaar vaag herken uit de wandelgangen van cinefiel Antwerpen, stond ik gisteren op het punt om voor het eerst daadwerkelijk Zona van Tarkovski te huren. Maar het is uiteindelijk toch weer Mad Max II geworden. En vooral: Sweet Smell of Success. Na bijna vijftig jaar films kijken, na meer dan dertig jaar in videotheken koortsachtig te zoeken naar vergeten parels, hoopt een filmjunkie als ik altijd op zo’n gouden vondst: een inktzwarte film noir die de tand des tijds niet alleen glansrijk heeft doorstaan, maar die zoveel jaren later nog altijd kleur geeft aan het leven van elke filmverslaafde. Meer kan en mag je van een film niet verwachten. Zelfs al ben je een vooruitgangsoptimist.

images

Een onverwoestbare klassieker. En nog altijd te vinden in de laatste videotheek van de stad aan de stroom.

Over Jo Komkommer

Ik werd geboren in 1966 in Wilrijk, maar gelukkig verhuisden mijn ouders al vrij snel naar het mondaine Berchem. Na een onopvallende carrière als linksachter bij SK 's-Gravenwezel werkte ik enkele jaren als reisleider in de Dominicaanse Republiek en de Verenigde Staten. Daar kwam ik in de lobby van een Holiday Inn in San Francisco Jolanda Cats tegen en het was liefde op het eerste gezicht. We zwierven nog even rond, kregen een dochter Zoé, kochten een huis in Antwerpen en trouwden. Ik werk sinds meer dan twee decennia in een stijlvol boetiekhotel met een haast even mondaine uitstraling als het Berchem uit mijn kinderjaren.
Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized en getagged met . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.