Nadia van Troje

Vorige zomer zuchtte Kreta onder een loden hitte. Hoe ik dat zo goed weet? Wel, ik was tijdens die dramatische weken een van de schaarse aanwezigen en heb met eigen ogen gezien hoe onschuldige vrouwen en kinderen genadeloos door het zonlicht werden geteisterd. Gruwelijk. En het was allemaal idyllisch genoeg begonnen. Na een heerlijke zeiltocht op de Egeïsche Zee hadden we met twee bevriende koppels een mooi huis gehuurd net buiten Sissi, een dorp aan de noordkust van Kreta op een halfuur rijden van de hoofdstad Iraklion, een huis met een goed uitgeruste bar, een zwembad en een barbecue. In de maanden vooraf smeedden we ambitieuze plannen. Elke dag, zo klonk het in de wintermaanden bij het haardvuur, zouden we voor het ochtendgloren opstaan om in de Samaria Gorge af te dalen, elke oude ruïne mocht zich aan een bezoek van ons verwachten, het paleis van Knossos zou voor ons geen geheimen meer kennen en als we nog tijd over hadden, gingen we het levenswerk van de negentiende eeuwse Duitse archeoloog Heinrich Schliemann voltooien en een standaardwerk over de Minoïsche beschaving schrijven. Mooie vooruitzichten allemaal. Maar door de Kretenzische hitte beperkten onze inspanningen zich tot het eten van yoghurt met fruit, Yatze spelen op de veranda en ons hart ophalen tijdens waterpolowedstrijden met de kinderen. Een schitterende sport trouwens, dat hele waterpolo. Keer op keer werd onze ploeg kansloos verslagen door de aanvalslinie van de familie Vermeylen, die in Ella een spits had gevonden die vanuit de onmogelijkste hoeken onze waardeloze doelman Bart verschalkte.

Sissi zelf was een dorp dat de hoop om een aantrekkelijke badplaats te worden voorgoed had laten varen. Er was een wildgroei aan halfafgewerkte huizen en in het centrum verkochten  supermarkten vers fruit en De Telegraaf van eergisteren. Het dorp had in de verwachting uit te groeien tot het nieuwe Walhalla voor de gefortuneerde toerist te lang getwijfeld tussen idyllisch of decadent en het werd er iets tussenin: schreeuwerige kleuren, opgebroken wegen, claxonerende quads en hotels die zich de naam Palm Beach Resort aanmatigden en slechte koffie tegen inflatoire prijzen serveerden. Opgebroken wegen nog tot daar aan toe, maar die slechte koffie verontrustte mij. Ik ben iemand voor wie een goede kop koffie tijdens de vakantie cruciaal is. Daarom vertrok ik elke ochtend op ontdekkingsreis naar het dorp in de hoop mijn slag te kunnen slaan en een plek te vinden waar het beroep van barista nog ernstig genomen werd. Als je de opgebroken wegen volgde, kwam je haast vanzelf in de haven terecht. En in de haven zag ik op een ochtend een strakke bar met witte meubels en blauwe kussens en een aantrekkelijk uitzicht op god weet wat allemaal. De naam van de bar was Skipper, ook dat klonk veelbelovend. Het rook er goed en uit de luidsprekers klonk loungemuziek. Ik ging zitten, keek verstrooid naar de haven, dacht er het mijne van en verborg me achter een tijdschrift.

“Wat wil je drinken, sir?”

“Een latte macchiato alstublieft.”

Ik keek op en ik keek nog eens op. En toen, voor de zekerheid, keek ik nog een derde keer op. In mijn gezichtsveld stond een jonge vrouw met zwarte krullen, donkere ogen, een scherpe neus en ook de rest van haar verschijning – gehuld in een zomerkleedje waar de loden Kretenzische zon niet zo snel een antwoord op wist – mocht er wezen. Haar verschijning had de grote dichters uit de klassieke oudheid vast geïnspireerd tot het schrijven van epische sonnetten, maar ze was drieduizend jaar te laat geboren en diende het met mij te stellen. Niet alleen besloot ik geen sonnet te schrijven, in de algemene consternatie vergat ik bijna te proeven van haar verbazingwekkend lekkere koffie. Wat me nog meer verbaasde, was haar ogenschijnlijke interesse in mij. Ze vleide zich naast me neer en knoopte een gesprek aan waar een goede verstaander een flirterige ondertoon in zou kunnen ontwaren. Niets in mijn achtenveertig voorgaande jaren had me op deze schok voorbereid. Ik heb al talloze latte macchiato’s besteld in alle uithoeken van de wereld en steeds verdwijn ik, nadat de koffie is gebracht, in de achtergrond, om samen met de muzak te vervagen tot een onopgemerkte maar niet storende aanwezigheid. Behangpapierman. Maar zij keek me aan met een wulpse blik die ik voorheen alleen van films kende. Zij gaf mij het gevoel een rockzanger van een Australische groep uit de jaren tachtig te zijn.

Slechts driemaal maakte ik iets vergelijkbaars mee.

De eerste keer was op een lentedag in jaren negentig in San Francisco. Ik stond buiten op straat in gedachten verzonken te wachten op wat het leven voor mij in petto had, tot ik uit mijn dagdromen werd opgeschrikt door twee mannen in een vintage sportwagen die waarderend floten, loeihard toeterden en als uitsmijter er nog een oerkreet vol voortplantingsdrift achteraan gooiden. Het was de eerste keer in zeventwintig jaar dat ik het gevoel kreeg niet onopgemerkt door de straten te dwalen.

De tweede keer was eind jaren negentig in de lobby van het hotel waar ik toen – net als nu nog altijd trouwens – werkte. Het was een warme zondag, niet zo warm als op Kreta maar toch onmiskenbaar zwoel, en de hitte drong door ramen en deuren. Het hotel was leeg. Een zeldzame Antwerpse voorbijganger glipte op zijn zondagse wandeling naar binnen om een brochure  te vragen “want ik verwacht binnenkort vrienden uit Canada.” In de ledige uren telde ik de drankvoorraad, controleerde de reservaties en probeerde ondertussen te achterhalen hoe lang ik rechtop kon blijven staan met mijn handen in mijn zakken zonder te struikelen. Tot er een koppel binnenkwam. Hij was een oudere Nederlander in een keurig pak en zij een jonge Colombiaanse in de kracht van haar leven en ook nu zag ik een hunkering in haar ogen die me achter de balie ongemakkelijk heen en weer deed schuifelen.

“Mijn god, jij lijkt als twee druppels water op de grote Colombiaanse cumbia-ster Carlos Vives !”, waren haar eerste woorden.

We onderhandelden een gunstige prijs voor een overnachting en het koppel toog naar boven. Even later stond ze weer voor mij en de hunkering in haar ogen was nog niet gedoofd. “Mijn man slaapt heel, heel diep, echt waar. Zo diep heb ik hem nog nooit weten slapen. En jij lijkt zo ongelooflijk hard op Carlos Vives. En het is zo’n warme zomerdag, het zou zonde zijn om die aan ons voorbij te laten gaan. Er zijn vast nog mooie, lege kamers met vers gestreken kamerjassen waar het gesnurk van mijn man, die heel, heel diep slaapt, ons niet zal storen. Dios mio, wat lijk jij op Carlos Vives! Weet je: alle Colombiaanse vrouwen zijn er helemaal gek op, op Carlos Vives! Of had ik je dat al gezegd?”

Ze was een prachtige vrouw. Maar het was zaak om de eerbaarheid van het ambt van hotelreceptionist niet in diskrediet te brengen. Ook twijfelde ik sterk of ik wel de geschikte man was om in de voetsporen van Carlos Vives te treden en ik besloot te veinzen dat ik een enorme administratieve achterstand moest wegwerken en hield het hoofd koel. Ik hoorde hoe de lift weer naar boven ging, naar een kamer met een vers gestreken kamerjas en een snurkende oudere man, en onderweg bijna smolt van onvervuld verlangen.

De laatste keer dat ik vol begeerte werd aangestaard was, ik weet het nog goed, op zaterdag 13 oktober 2007 in Oostende. We waren met zes vrienden aan de kust gaan fietsen en door omstandigheden, geheel buiten onze wil om, besloten twee treinen in de buurt van Brugge tegen elkaar te botsen. De spoorweg werd afgesloten met als gevolg dat we die nacht niet meer terug naar huis konden. Dan maar de drie laatste kamers in hotel Ter Streep geboekt, waar we na het avondmaal in de hotelbar naar de halve finale van het WK rugby tussen Engeland en Frankrijk keken. Na de wedstrijd gingen we een afsluiter drinken en dan naar bed, zodat we de volgende ochtend fris en monter konden opstaan. Dat was het plan. Maar dat was buiten de broeierige sfeer in café Lafayette gerekend. Barman Jean-Pierre, die in de jaren zeventig Arno Hintjens nog oude blueszangers had leren ontdekken, schonk gul de glazen whisky vol. En nog eens. Op een barkruk aan de toog zat een verwelkte blonde verschijning, die ten tijde van de regering Martens V een blauwe maandag lang nuchter was geweest – een ervaring die haar slecht was bekomen en niet voor herhaling vatbaar leek – over vergooide kansen te mijmeren. Tot ze mij in de gaten kreeg. Ze doofde haar sigaret, of stak er een nieuwe op – dat weet ik na al die jaren niet meer – glimlachte vervaarlijk in mijn richting, stond op, dreigde verschillende keren haar evenwicht te verliezen en wierp zich onverhoeds, als een bejaarde ballerina, in mijn armen. Ze besloot zich de rest van de nacht rond mijn lichaam te draperen en hoezeer ik de andere kroegtijgers aan de toog ook aanprees, ze was niet te vermurwen. Ze liet zich niet beetnemen. Ik was die nacht de man van haar dromen. En verder geen gezeur.

Dat was het zo ongeveer. Door meer begerende blikken ben ik in mijn leven, voor zover ik mij herinner, niet nagestaard. Tot die bewuste ochtend in de haven van Sissi. De jonge vrouw, die voortreffelijk koffie zette, heette Nadia, kwam uit Thessaloniki, had Egyptische voorouders en was een professionele buikdanseres met een zoontje van vier en een geknakt vertrouwen in de liefde. Ze was een bron van mooie verhalen. Zo geloofde ze rotsvast dat iedereen kon leren dansen, want dansen is bewegen op het ritme van de hartslag van je moeder. Haar conversatie laveerde zwierig tussen zelfspot en verleiden en ze verstond de kunst om al haar klanten tevreden te houden, vooral haar mannelijke klanten.

DSC_0119

Nadia van Troje overschouwt het slagveld en ziet geen Homeros opdagen.

 

Vervuld van de uitmuntende kwaliteit van de koffie wandelde ik via landweggetjes terug naar huis en vertelde zo opgetogen verhalen aan mijn beide vrienden over café Skipper dat we er die middag opnieuw naartoe trokken en ze mijn lovende woorden achteraf alleen maar konden beamen. Niet enkel de koffie viel in de smaak. Een beetje waterpolo-doelman drinkt vanaf het middaguur mojito en ook die bleek van hoogstaande kwaliteit te zijn. Zo werd het dagelijks bezoek aan café Skipper onze geheime missie. Nog voor het ontbijt staken wij gedrieën mysterieus de koppen bij elkaar en maakten onze vrouwen blij met de belofte dat wij wel de limoenen zouden gaan kopen. Op ons kon je bouwen. Dat stond vast. Elke ochtend togen we als ervaren Griekse krijgers, gewapend met tijdschriften en iPads en een boodschappentas, richting haven, installeerden ons op de zachte kussens, lieten ons bedienen en waanden ons helden uit de Trojaanse oorlog. Zij was onze Helena. En wij waren hedendaagse versies van Hektor en beter ging het niet meer worden, hoe jammerlijk deze vaststelling voor de moderne vrouw ook mocht wezen.

Het moet gezegd: hoeveel nieuwe klanten ik ook naar cafe Skipper meebracht en hoezeer ik hun kwaliteiten als waterpolo-doelman onderstreepte, steevast knielde Nadia naast mij neer, legde zacht een hand op mijn dij en zei, terwijl ze de latte macchiato op tafel zette: “But you will always remain my favourite. You are my special one…” en ik voelde me, uitkijkend over de jachthaven van Sissi, als een José Mourinho tijdens een rumoerig verlopen persconferentie.

In die jachthaven, merkten we als aandachtige toeschouwers op, meerde elke middag stipt om twee uur een piratenschip aan. Het was tot de nok gevuld met toeristen op daguitstap en de komst van het schip ging steevast vergezeld van een spervuur aan kanonskogels die in het wilde weg werden afgeschoten. Gewoon, om indruk te maken op mannen met een latte macchiato. Vooraan op het piratenschip stond elke middag dezelfde kloek gebouwde kerel met ontblote bast en afgeknipte bermuda bedaard te wachten op wat komen zou. Net voor het schip aanmeerde, schoot hij in actie: hij nam de piratenvlag beet, zwaaide er driftig mee in het rond en trok manhaftig aan de bel. Ziezo. Voilà. Zijn werkdag zat er weer op. Bij het geluid van de bel keken we elkaar verzuchtend aan, dachten aan de administratieve mallemolen die thuis op ons wachtte en riepen uit één mond: “Zo’n baan willen wij ook!”

Op een middag waren we dan toch in een andere stad aanbeland: Agios Nikolaos. Mooie plek, daar niet van, maar er heerste die typische zomervakantiedrukte: overal marktkraampjes en nergens een parkeerplaats. Kwam het door de hitte, de fraaie huizen, de romantische jachthaven en de ontelbare uitstekende restaurants – waar een van de vrienden op zijn achttiende een middag etend had doorgebracht en de formica stoel herkende waarop hij toen indruk had gemaakt op de Griekse diva’s -, ik weet het niet, maar er begon een zekere lusteloosheid in de groep te sijpelen. We konden maar niet beslissen waar we gingen lunchen. Tot ik met een briljant voorstel kwam: in de jachthaven van Sissi had ik namelijk, als bij toeval, een schitterend adres ontdekt waar de koffie en de mojitos van hoogwaardige kwaliteit waren, dus het kon haast niet anders of het eten moest er eveneens delicieus zijn.

In de huurauto’s gestapt en twee uur later kwamen we afgepeigerd in café Skipper toe. Er was geen airconditioning, de inrichting kon de dames maar matig bekoren, het meubilair zat ongemakkelijk, de jachthaven van Sissi bood een minder sprookjesachtige aanblik dan die van Agios Nikolaos, op de kaart stond er enkel een treurige salada mixta en klokslag twee uur kwam er een ons vertrouwd piratenschip de jachthaven binnengevaren, schoot met een apocalyptisch plezier een oorverdovende hoeveelheid kanonskogels in de lucht, terwijl vooraan op het schip een stoere man keihard aan een bel trok en te midden van rookpluimen met een piratenvlag zwaaide. De consternatie aan tafel was enorm. “En waarom precies zijn we vanuit de baai van Agios Nikolaos helemaal naar deze stomme tent gereden?”, was de vraag die op ieders lippen brandde. Net op dat moment verscheen Nadia in de deuropening en wandelde heupwiegend naar onze tafel. “Aha, zij is dus de reden waarom we helemaal naar hier zijn gereden!”

Toegegeven: de salada mixta was voor verbetering vatbaar, maar de koffie en de cocktails waren verrukkelijk en zo werd café Skipper de plek waar we elke avond met z’n allen een aperitief gingen drinken alvorens we ons in de tuin van het biorestaurant Lio Fito aan quinoa, tofu en maïs te goed deden. Vaak bleef Nadia aan tafel een praatje slaan en op een keer stelden we haar dé meest klassieke vraag die mannen en vrouwen aan elkaar kunnen stellen: kunnen mannen en vrouwen gewoon vrienden zijn. Bestaat dat, echte vriendschap tussen mannen en vrouwen?

Ze liet de vraag bezinken en dacht na over haar leven dat haar – via talrijke omwegen – van Thessaloniki naar Sissi had gebracht, een plek waar ze zich had omgetoverd van Egyptische buikdanseres tot de beste barista van het dorp. En verre omstreken.

Ze sprak als een wijze door de wol geverfde comédienne bij wie levenslust het altijd wel van bitterheid zal halen, hoe vaak ze ook teleurgesteld mag worden: “Ik geloof niet meer in onvoorwaardelijke vriendschap tussen mannen en vrouwen. Die ene bijgedachte zal altijd in de weg zitten. Behalve, en dat is de enige uitzondering die ik kan bedenken, behalve als je al als jonge kinderen goed met elkaar bevriend was. Dan is pure vriendschap wel mogelijk.”

Ze boog voorover, zette de laatste latte macchiato van de zomervakantie op tafel en ik probeerde met de onschuldige blik van een kind zo strak mogelijk voor me uit te kijken. En zag het laatste zonlicht van een bloedhete Griekse zomer in de Egeïsche zee verdwijnen.

 

Over Jo Komkommer

Ik werd geboren in 1966 in Wilrijk, maar gelukkig verhuisden mijn ouders al vrij snel naar het mondaine Berchem. Na een onopvallende carrière als linksachter bij SK 's-Gravenwezel werkte ik enkele jaren als reisleider in de Dominicaanse Republiek en de Verenigde Staten. Daar kwam ik in de lobby van een Holiday Inn in San Francisco Jolanda Cats tegen en het was liefde op het eerste gezicht. We zwierven nog even rond, kregen een dochter Zoé, kochten een huis in Antwerpen en trouwden. Ik werk sinds meer dan twee decennia in een stijlvol boetiekhotel met een haast even mondaine uitstraling als het Berchem uit mijn kinderjaren.
Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

2 reacties op Nadia van Troje

  1. Mattie zegt:

    Graag gelezen. Is ook zo mooi geschreven!
    Waande me even op Kreta (waar ik nog nooit geweest ben).

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.